Logo

Minimale lat: Schrijfvaardigheid

Op deze pagina staan de minimale eisen beschreven die FHTL stelt aan geschreven stukken met betrekking tot taal, opbouw en bronnen. Daarnaast stelt FHTL eisen met betrekking tot onderzoekend vermogen .

Voor dit onderdeel wordt de term werkstuk gebruikt als generieke term. Hieronder vallen dus alle geschreven stukken. De lijst hieronder geeft aan waar je stukken minimaal aan moeten voldoen vanaf het begin van de hoofdfase. Je oefent met deze lijst in de propedeuse, daarna wordt van je verwacht dat je je houdt aan deze eisen. Deze vormen samen met de eisen voor onderzoekend vermogen de minimale lat voor je werkstukken.

In de propedeuse werk je met het boek Snelle start in het hbo (Ende, 2017). Hierin vind je veel van de onderstaande informatie terug over wat er van jou als hbo-student verwacht wordt bij het schrijven van stukken.

Taal: spellen en stijl

  • Je schrijft correct Nederlands zonder spel-, stijl- en/of typfouten (van den Ende, 2017 pp.79-135). Bij meer dan vijf fouten op een pagina wordt het stuk niet nagekeken. Binnen het hoger beroepsonderwijs wordt beheersing van taalniveau f3 aan het begin van de opleiding voorondersteld, en f4/c1 aan het einde van de opleiding.
  • Schrijf getallen onder twintig voluit, net als tientallen tot honderd, honderdtallen tot duizend, enz.
  • Schrijf hele zinnen met ten minste onderwerp en gezegde en schrijf ze zo concreet en actief mogelijk (van de Ende, 2017 p 90-91).
  • Gebruik de tegenwoordige en de verleden tijd niet door elkaar.
  • Schrijf formeel en vermijd spreektaal, stem je taal eventueel af op de doelgroep die geformuleerd wordt in de opdracht.
  • Begin zinnen niet met ‘En’ of ‘Maar’.
  • Gebruik niet telkens dezelfde woorden, maar speel waar mogelijk met synoniemen.
  • Wissel lange en korte zinnen af, ter verhoging van de levendigheid van de tekst.
  • Probeer ook zoveel mogelijk inclusieve taal te gebruiken. Vermijd het exclusieve gebruik van mannelijke persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden wanneer je het over de mens in het algemeen hebt.
  • Wees terughoudend met de ik-vorm in de tekst (behalve eventueel in een voorwoord of in reflecties).

Opbouw en structuur

Alinea’s

  • Vermijd alinea’s die slechts uit één of twee zinnen bestaan.
  • Een alinea is gemiddeld zes zinnen of tien regels lang en gaat over één onderwerp.
  • Wanneer je overgaat op een nieuw onderwerp start je een nieuwe alinea.
  • Begin je alinea met een kernzin.
  • De alinea’s en zinnen zijn verbonden met verbindingswoorden zoals ten eerste, daarnaast, bovendien… (van der Ende, 2017 p88).
  • Wees consequent met het gebruik van witregels of inspringen bij een nieuwe alinea.

Structuur

  • Je werkstuk als geheel, maar ook ieder hoofdstuk en iedere paragraaf bestaat uit een inleiding, een middenstuk en een uitleiding.
  • Aanleiding, probleemstelling, vraagstelling (en deelvragen), doelstelling en opzet beschrijf je in de Inleiding op het werkstuk als geheel (die heeft geen hoofdstuknummer). Het hoofdstuk na je inleiding is hoofdstuk 1.
  • Hoofdstukken, paragrafen en alinea’s hebben onderling vergelijkbare lengtes. Je vermijdt paragrafen met niet meer dan één alinea.
  • Je gebruikt betekenisvolle (bij voorkeur van de onderliggende deelvragen afgeleide) koppen voor hoofdstukken en paragrafen.
  • Je gebruikt de automatisch gegenereerde inhoudsopgave om te controleren of je werkstuk een logische structuur heeft (bij stukken van 1500 woorden of kleiner is dit niet altijd nodig, kijk dus naar het type opdracht en controleer het eventueel bij je docent. Bijvoorbeeld: een essay voor in een krant van 1000 woorden behoeft geen inhoudsopgave).

Opmaak

  • Je gebruikt de functionaliteiten van Word (of een andere tekstverwerker): dus je gebruikt Stijlen voor koppen zodat je bij langere werkstukken een automatische inhoudsopgave kunt genereren, en maakt gebruikt van de mogelijkheid om bronverwijzingen in de tekst te zetten, zodat je automatische literatuurlijst kunt genereren.
  • Je zorgt voor een duidelijk lettertype in grote 11 of 12 en gebruikt paginanummers.
  • Je maakt een voorblad met daarop je naam, studentnummer, vak, docent(en) en datum van inleveren.

Inleiden

  • De inleiding op je werkstuk als geheel (her)schrijf je op het einde.
  • In de inleiding op je werkstuk als geheel geef je de relevantie van het stuk aan (voor je studie, de actualiteit of voor de beroepspraktijk), je geeft de probleemstelling, de vraag en de eventuele deelvragen weer. Daarbij geef je aan hoe je de tekst verder hebt opgebouwd.
  • Elk hoofdstuk en elke paragraaf begint met een inleiding met daarin aandacht voor de context, onderwerp en opzet: je neemt in de tekst de lezer mee in je gedachtegang door telkens in iedere inleiding op hoofdstuk of paragraaf helder aan te geven waar de lezer zich bevindt in de grote lijn van je verhaal, welke onderwerp (bijvoorbeeld een deelvraag) nu aan de orde is en hoe je dit gaat bespreken (welke denkstappen je gaat maken). Als je het onderwerp van hoofdstuk en paragraaf in de vorm van een vraag formuleert kan je in de uitleiding deze vraag bij wijze van conclusie beantwoorden. Zorg dat je je opzet verantwoordt.

Denkstappen

  • De structuur laat zich lezen als een chain-of-evidence: een keten van denkstappen die logisch op elkaar volgen en leiden van inleiding naar conclusie. Je verantwoordt voortdurend de stappen die je maakt, de bronnen die je gebruikt, de aanpak die je gekozen hebt onder verwijzing naar je vraagstelling, zodat de lezer je betoog kan volgen.
  • Iedere keer als je in je tekst iets ‘stelt’, onderbouw je dat ofwel door verwijzing naar een bron ofwel vanuit je eigen betoog/je eigen onderzoek.
  • Je slaat geen denkstappen over en er staan geen overbodige zaken of herhalingen in de tekst.

Uitleiden

  • Ieder hoofdstuk en iedere paragraaf leid je uit: wat heb je gedaan, wat heeft dat opgeleverd (tussentijdse conclusie = antwoord op je deelvraag) en hoe ga je hierna verder.
  • Je trekt aan het einde van je verslag je uiteindelijke conclusie waarbij je laat zien dat deze gebaseerd is op de tussentijdse conclusies.
  • Als je een hoofdvraag hebt is je uiteindelijke conclusie als antwoord hierop geformuleerd. Daarin mag geen nieuwe informatie staan.

Bronverwijzingen volgens APA

  • Je verwijst volgens de APA-richtlijnen, bij zowel tekstbronnen als afbeeldingen, grafieken en illustraties.
  • Zorg ervoor dat je niet te veel citaten gebruikt of te veel parafraseert in je stukken. Dit gaat ten koste van de leesbaarheid. Zie hoofdstuk 17 van Snelle start in het hbo over bronverwerking (van der Ende, 2017, p. 193-201)
  • Let bij het gebruik van bronnen op de auteursrechten.
  • Let op de regelingen rondom plagiaat.

Literatuurlijst

Ende, V. d. (2017). Snelle start in het hbo. Bussum: Coutinho.
Laatst gewijzigd op 2023-10-12 17:00:03 door Maes, Marieke