Logo

Studiegids FHTL

19PKGGCH Geschiedenis van het christendom

5 ec

voltijd: 44 cu (22 bijeenkomsten)
deeltijd: 26 cu (13 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 1
Ba DRL jaar 1

Patrologie en kerkgeschiedenis

Deze cursus geeft informatie over het ontstaan en de geschiedenis van het christendom in de laatste 20 eeuwen. Na de beginperiode van het christendom zal de nadruk liggen op de ontwikkeling van het christendom in Zuid- en West-Europa. De ontwikkeling van het orthodoxe christendom, het oosters christendom en de ontwikkelingen in Zuid- en Noord-Amerika komen beperkt aan bod.
De cursus bestaat uit 13 colleges voor voltijd- en deeltijdstudenten samen en 5 bijeenkomsten voor alleen voltijd. Daarnaast zijn er een aantal bijeenkomsten in het kader van "theologische encyclopedie Geschiedenis van het Christendom" ook voor alleen voltijdstudenten. Deze laatste colleges worden meestal in samenwerking met een collega van een ander vak gegeven.

Nadere inhoudelijke informatie over deze cursus is te vinden in Canvas.

De student leest voorafgaand aan de colleges de onderdelen van het handboek, zodat vragen over de stof ter toelichting of verduidelijking tijdens het college behandeld kunnen worden. De student gaat actief aan de slag met het handboek en de collegeaantekeningen om grip te krijgen op de rode draad van de stof.

Hoorcollege

  • Onthouden: Zij hebben kennis van de geschiedenis van het christendom in grote lijnen (feitenkennis). Zij kennen diverse hoofdpersonen en situaties en kunnen die in hun historische context plaatsen en hun betekenis duiden (toepassen). (45%)
  • Begrijpen: Zij geven de historische gebeurtenissen in duidelijke, korte bewoordingen weer zodat de rode draad zichtbaar wordt. (samenvatten) (20%)
  • Toepassen: Zij zijn in staat het verworven inzicht over de behandelde onderwerpen helder, overzichtelijk en correct weer te geven. (15%)
  • Toepassen: Zij kunnen desgevraagd een historisch standpunt innemen, historische vragen stellen en bronnengebruik kritisch bevragen. (5%)
  • Toepassen: Studenten passen de kennis over geschiedschrijving toe op het handboek en onderwerpen eruit. (5%)
  • Analyseren: Zij kunnen informatie uit diverse bronnen integreren dan wel onderscheiden (analyse). Vermogen om verschillende gebeurtenissen uit verleden en/of heden verantwoord met elkaar te verbinden (ordenen). (10%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 1.1 Kennis van en inzicht in religie in de diverse wetenschappelijke benaderingen en culturele contexten; zoals Bijbelwetenschappen en systematische theologie, en vakken als godsdienstwijsbegeerte, religiegeschiedenis en godsdienstsociologie.
  • 2.2 Kennis en inzicht in de geschiedenis, huidige verschijningsvormen en eigen aard van christendom.
  • 6.1 Kennis van en inzicht in zowel de historische als de actuele kerkelijke kaart in Nederland.
  • 6.3 Kennis van en inzicht in de geschiedenis van het christendom. Kennis van methoden van geschiedwetenschap en periodisering.
  • 6.4 Verhouding tot religieuze antieke cultussen als Isis, Zarathustra, Griekse en Romeinse Goden. Verhouding tot Jodendom en islam. Verhouding tot religies en culturen in gebieden waar het christendom zich verspreidde als de nieuwe godsdienst.

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I c Kennis van de geschiedenis van de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 II a Kennis van filosofische, theologische en godsdienstwetenschappelijke vragen rond het fenomeen religie en zingeving.
  • 1 III a Kennis van hermeneutische methoden en modellen.
 

Ba DRL

  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.
  • 3.2.1 De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent
    de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en
    aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de
    context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op
    de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.
  • 3.2.4 De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin
    hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs, de
    onderbouw havo/vwo of de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.

Ba GB

  • A.1 Het vermogen om enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarvan passend te handelen.
  • A.1.a Legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze tradi-tie en de actuele situatie.
  • A.1.c Duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van een specifieke religieuze traditie.

Oefentoets

Tijdens de colleges (meerdere keren)

  • Schriftelijk tentamen
  • Onthouden
  • Begrijpen
  • Toepassen
  • Analyseren

cijfer 1-10

15 werkdagen na inlevering

Verplichte literatuur

  • Schelkens, K; e.a. (2018), Het Katholicisme in Europa. Een geschiedenis.. Amsterdam: Boom (aanschaffen)

Aanbevolen literatuur

 

 

Toetsmatrijs 2021 - 2022

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Onthouden Zij hebben kennis van de geschiedenis van het christendom in grote lijnen (feitenkennis). Zij kennen diverse hoofdpersonen en situaties en kunnen die in hun historische context plaatsen en hun betekenis duiden (toepassen). (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (45%)
Begrijpen Zij geven de historische gebeurtenissen in duidelijke, korte bewoordingen weer zodat de rode draad zichtbaar wordt. (samenvatten) (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (20%)
Toepassen Zij zijn in staat het verworven inzicht over de behandelde onderwerpen helder, overzichtelijk en correct weer te geven. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (15%)
Toepassen Zij kunnen desgevraagd een historisch standpunt innemen, historische vragen stellen en bronnengebruik kritisch bevragen. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (5%)
Toepassen Studenten passen de kennis over geschiedschrijving toe op het handboek en onderwerpen eruit. () (5%)
Analyseren Zij kunnen informatie uit diverse bronnen integreren dan wel onderscheiden (analyse). Vermogen om verschillende gebeurtenissen uit verleden en/of heden verantwoord met elkaar te verbinden (ordenen). (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)