Logo

Studiegids FHTL

19PSPISP Inleiding Oosterse en Westerse spiritualiteit

5 ec

voltijd: 44 cu (22 bijeenkomsten)
deeltijd: 26 cu (13 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 1
Ba DRL jaar 1

Moraaltheologie en spirituele theologie

We maken een aantal bewegingen:
In het eerste deel onderzoeken we spiritualiteit in het algemeen, en christelijke spiritualiteit in het bijzonder.
In het tweede deel kijken we naar verschillende andere tradities en moderne varianten, waarbij we gebruiken maken van het theoretisch kader uit het eerste deel. Je voert samen met mede-studenten een onderzoek uit naar een deel-onderwerp. Dat kan een oosterse spiritualiteit zijn, maar ook een variant als wicca en rastafari.

Een vraag die je jezelf gedurende de hele cursus stelt: waar sta je nu zelf als aankomend professional in de spirituele wereld?

Literatuur
Je leest de literatuur per bijeenkomst.
Daarnaast is er extra literatuur per bijeenkomst, die je kunt lezen uit belangstelling.
Ook is er een literatuurlijst ter inspiratie, ingedeeld op onderwerp.
En: waar sta je nu zelf als aankomend professional in de spirituele wereld?

Gastdocenten belichten aspecten van spiritualiteit vanuit hun eigen expertise.

Je doet actief mee tijdens de bijeenkomsten.
Je staat open voor wat er aan bod komt.
Je bent respectvol ten aanzien van andere studenten en hun inbreng.
Je bereidt elke bijeenkomst voor, o.a. via het bestuderen van de literatuur.
Je doet onderzoek met een groepje naar een onderwerp.

Hoorcollege

  • Onthouden: De student definieert spiritualiteit met behulp van de begrippen praxis, relatie met het transcendente en omvorming. (10%)
  • Begrijpen: De student typeert een spiritualiteit met behulp van de begrippen leken-, instituuts- en tegenspiritualiteit. (10%)
  • Toepassen: De student vergelijkt elementen uit een gekozen spiritualiteit met elementen uit de rooms-katholieke traditie. (45%)
  • Ontvangen: De student staat open voor verschillende vormen van spiritualiteit. (10%)
  • Reageren: De student neemt actief deel aan de gesprekken tijdens de colleges en toont interesse in de inhoud van spiritualiteitsvormen. (10%)
  • Waarderen: De student reflecteert op wat colleges en onderzoek bij zichzelf teweeg heeft gebracht. (15%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 1.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van modellen om religies (en stromingen binnen religies) met elkaar te kunnen vergelijken; kennis van theorieën over het ontstaan en functie van religie, en van het systeemkarakter van religieuze tradities. Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse benaderingswijzen van levensbeschouwing;
    van levensbeschouwelijke vormen van taal en betekenis van taal; van symbolisch verstaan van taal.
  • 4.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van fundamentele vragen over bestaan, ontstaan, tijd-ruimte, eindigheid, leven en diverse vormen van onderscheid tussen al wat is.

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I c Kennis van de geschiedenis van de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 3 b Kennis van vormen, methoden en praktijken van spirituele vorming met het oog op de eigen spirituele ontwikkeling.
  • 9 a Kennis van methoden en rapportage van praktijkgericht (theologisch) onderzoek.
 

Ba DRL

  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.

Ba GB

  • A.1 Het vermogen om enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarvan passend te handelen.
  • A.1.d Heeft inzicht in de eigen referentiekaders en in die van anderen.
  • A.3 Het vermogen om vanuit een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit te reflecteren op attitude, identiteit en handelen in beroepssituaties en om zich persoonlijk en professioneel te ontwikkelen.
  • A.3.a

    Toont de volgende kernkwaliteiten:

    • levensbeschouwelijk sensitief
    • integer en authentiek
    • enthousiast en overtuigend
    • communicatief en samenwerkend
    • verantwoordelijk
    • reflexief ten aanzien van eigen (geloofs)aannames
  • A.3.b Is in staat kritisch te reflecteren op religieuze tra-dities of stromingen, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten.
  • A.3.c Geeft evenwichtig en op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze vorm aan zijn profes-sionele identiteit.
  • A.3.d Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
  • A.3.e Toont relativeringsvermogen en kent zijn grenzen.
  • A.4 Het vermogen om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen, organisaties en in netwerken, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal, waar van toepassing ook in de specifieke context van een viering of ritueel.
  • A.4.d Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.

Geen.

Voortgangstoets

Open-boektentamen over het eerste deel van de collegereeks.)

Halverwege

Inleveren open-boektentamen en reflectieverslag is voorwaarde voor eindcijfer

  • Reflectie/Leerverslag
  • Presentatie
  • Werkstuk
  • Onthouden
  • Begrijpen
  • Toepassen
  • Ontvangen
  • Reageren
  • Waarderen

cijfer 1-10

10 werkdagen na inlevering van het gemaakte werk

Verplichte literatuur

  • Alle literatuur is beschikbaar via Canvas (), . (portal)

Aanbevolen literatuur

  • K. Bouwman, K. Bras (red.) (2001), Werken met spiritualiteit. Baarn: Ten Have
  • L. van Aalsum (2011), Spiritualiteit in het onderwijs. Delft: Eburon
 

 

Toetsmatrijs 2022 - 2023

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Onthouden De student definieert spiritualiteit met behulp van de begrippen praxis, relatie met het transcendente en omvorming. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)
Begrijpen De student typeert een spiritualiteit met behulp van de begrippen leken-, instituuts- en tegenspiritualiteit. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)
Toepassen De student vergelijkt elementen uit een gekozen spiritualiteit met elementen uit de rooms-katholieke traditie. (Ba GB: Communicatief competent ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ) (45%)
Ontvangen De student staat open voor verschillende vormen van spiritualiteit. (Ba GB: Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)
Reageren De student neemt actief deel aan de gesprekken tijdens de colleges en toont interesse in de inhoud van spiritualiteitsvormen. (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)
Waarderen De student reflecteert op wat colleges en onderzoek bij zichzelf teweeg heeft gebracht. (Ba GB: Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (15%)