Logo

Studiegids FHTL

19HWBHER Hermeneutiek


Stok, Eli

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 3
Ba GB jaar 2
Ba DRL jaar 3
Ba DRL jaar 2

Wijsbegeerte

Doelstelling: De student formuleert de betekenis van de hermeneutiek voor de beroepen waarvoor wordt opgeleid.
De student laat zien dat zij/hij zich de hermeneutische competentie eigen heeft gemaakt, d.w.z. de student verbindt bronnen en traditie met actualiteit binnen de context van de beroepen waarvoor wordt opgeleid.
de student formuleert de ontwikkelingen binnen de filosofische hermeneutiek.
De student formuleert de methoden van hermeneutiek.
De student past hermeneutische methoden toe in de presentatie van een modern kunstwerk.
Onderwerpen
1 Wat is hermeneutiek? Spreken en schrijven.
2 Bericht en medium: fixatie (88-92) Bericht en luisteraar (92-95)
3 Bericht en verwijzing (95-99)
4 Een pleidooi voor schrift (99-106)
5 Wat is een tekst? (107-112)
6 Verklaren of begrijpen (112-122)
7 Naar een nieuw interpretatiebegrip (122-130)
8 Toepassing: film.

De student leest vooraf het opgegeven gedeelte van de tekst en stelt daarbij minstens een reflectieve vraag, dat wil zeggen een vraag waaruit blijkt dat over de inhoud en betekenis van de tekst is nagedacht.
Daarnaast presenteert de student één keer een kunstwerk uit twintigste of eenentwintigste eeuw. Het gaat hierbij om een werk uit het gebeid van de beeldende kunst. Voorwaarde is dat het een kunstuiting is die vragen oproept en om een proces van toe-eigening vraagt. De presentatie gebeurt op zodanige manier dat hij/zij laat zien hoe het proces van toe-eigening of interpretatie is verlopen. Dus: de student vertelt waarom voor het bepaalde kunstwerk of tekst is gekozen, wat er te zien en/ of horen is, welke vragen het kunstwerk oproept. De student doet in de presentatie ook verslag van wat is gedaan om toegang te krijgen tot dit kunstwerk. En tenslotte wat het kunstwerk degene die het presenteert vertelt of duidelijk maakt.
Daarnaast is aanbevolen een logboek bij te houden van de colleges waarin 1. datgene wat aan de orde is geweest weergegeven wordt en 2. de eigen reflectie daarop. Dit logboek dient als basis voor het werkstuk dat ter afsluiting van de module dient te worden ingeleverd.
In het werkstuk wordt de behandelde problematiek van het college helder per les weergegeven, de eigen wijsgerige reflectie op de hermeneutische vraagstelling die aan de orde is geweest en de eigen reflectie op tenminste drie van de presentaties van anderen.

Werkcollege

  • Begrijpen: De student kent de verschillende betekenissen van 'hermeneutiek'. (25%)
  • Toepassen: De student benoemt de betekenis van hermeneutiek voor de beroepen waarvoor wordt opgeleid. (25%)
  • Toepassen: De student past de methoden van hermeneutiek toe en kent de filosofische achtergrond van de methoden. (25%)
  • Evalueren: De student reflecteert op zichzelf in relatie tot tradities die de inhouden van de opleiding bepalen. Met andere woorden: de student ontwikkelt de hermeneutische competentie. (25%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 1.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van modellen om religies (en stromingen binnen religies) met elkaar te kunnen vergelijken; kennis van theorieën over het ontstaan en functie van religie, en van het systeemkarakter van religieuze tradities. Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse benaderingswijzen van levensbeschouwing;
    van levensbeschouwelijke vormen van taal en betekenis van taal; van symbolisch verstaan van taal.
  • 3.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van de hermeneutische theorieën op zowel schriftelijke teksten als andere (kunst-)uitingen.
  • 8.5 Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse methoden om te werken met kunstzinnige uitingen.

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I b Kennis van centrale bronnen in andere religies en levensbeschouwingen.
  • 1 I c Kennis van de geschiedenis van de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 II a Kennis van filosofische, theologische en godsdienstwetenschappelijke vragen rond het fenomeen religie en zingeving.
  • 3 a Kennis van reflectie- en intervisiemethoden.
 

Ba DRL

  • 3.1.5 Zijn professionele handelen uitleggen en verantwoorden.
  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.
  • 3.2.3 De leraar overziet de opbouw van het curriculum van zijn vak, de plaats van zijn vak in het curriculum
    van de opleiding en de doorlopende leerlijnen. Hij weet hoe zijn onderwijs voortbouwt op het
    voorgaande onderwijs en voorbereidt op vervolgonderwijs (zoals middelbaar beroepsonderwijs, hoger
    beroepsonderwijs, andere vervolgopleidingen) of de beroepspraktijk. De leraar kent de samenhang tussen
    de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s. Hij kan vanuit zijn inhoudelijke
    expertise in samenwerking met zijn collega´s en de omgeving van de school bijdragen aan de breedte,
    de samenhang en de actualiteit van het curriculum van zijn school.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit ook in dat hij in staat is tot het onderhouden
    en benutten van contacten met het beroepenveld waarvoor hij opleidt.
  • 3.2.4 De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin
    hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs, de
    onderbouw havo/vwo of de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.

Ba GB

  • A.1 Het vermogen om enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarvan passend te handelen.
  • A.1.a Legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze tradi-tie en de actuele situatie.
  • A.1.b Brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en le-vensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie.
  • A.1.c Duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van een specifieke religieuze traditie.
  • A.1.d Heeft inzicht in de eigen referentiekaders en in die van anderen.
  • A.1.e Reflecteert op en legt verbinding (theoretisch en praktisch) tussen een specifieke religieuze traditie en de huidige cultuur en samenleving.
  • A.3.d Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
  • B.4.b Onderzoekt de eigen beroepspraktijk en/of de voorwaarden voor de eigen beroepsuitoefening en vertaalt de bevindingen in consequenties voor het eigen handelen en dat van andere betrokkenen in deze beroepspraktijk.

De onderdelen uit de propedeuse van de discipline Wijsbegeerte dienen behaald te zijn

  • Presentatie
  • Werkstuk
  • Begrijpen
  • Toepassen
  • Evalueren

cijfer 1-10

Verplichte literatuur

  • Paul Ricoeur (1991), 'Spreken en schrijven' en 'Wat is een tekst?. Tekst en betekenis Baarn: AMBO, 87-130 (portal)
  • Straten R. van ((2002) 201), Inleiding in de iconografie. Bussum: Coetinho, vijfde druk (aanschaffen)

Aanbevolen literatuur

  • Stoker, W, B. Vedder, H.M. Vroon (1995), De schriften verstaan. Zoetermeer: Meinema
 

 

Toetsmatrijs 2023 - 2024

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Begrijpen De student kent de verschillende betekenissen van 'hermeneutiek'. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (25%)
Toepassen De student benoemt de betekenis van hermeneutiek voor de beroepen waarvoor wordt opgeleid. (Ba GB: Competent in professionaliseren ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (25%)
Toepassen De student past de methoden van hermeneutiek toe en kent de filosofische achtergrond van de methoden. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (25%)
Evalueren De student reflecteert op zichzelf in relatie tot tradities die de inhouden van de opleiding bepalen. Met andere woorden: de student ontwikkelt de hermeneutische competentie. (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakdidactisch bekwaam ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (25%)