Logo

Studiegids FHTL

19HKGVCH Vroege christendom

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 2
Ba DRL jaar 2

Patrologie en kerkgeschiedenis

Naast een (historisch) overzicht van het vroege christendom maken we aan de hand van de studie van een aantal geselecteerde thema’s kennis met de veelvormige dynamiek van de ontwikkeling van vroegchristelijke theologie van de eerste vijf eeuwen. Deze thema’s en ontwikkelingen worden door lezing van (vertaalde) bronteksten tegen de achtergrond van hun periode bestudeerd.

Inhoud en eindtermen van de onderwijsmodule voor voltijd- en deeltijdstudenten zijn gelijk. Het schrijven van het schriftelijk verslag over een brontekst wordt door de deeltijdstudenten grotendeels zelfstandig uitgevoerd. De voltijdstudenten worden hierin meer stapsgewijs begeleid (tijdens de voltijdcolleges).

Thema’s: achtergronden van het vroege christendom, christenvervolgingen en martelaarschap, gnostiek en apologetiek, exegese en allegorie, orthodoxie en heterodoxie, woestijnvaders- en moeders, kloosterleven en leven en leer van Augustinus.

Deelnameverplichting (werkcollege)

De student bereidt de colleges voor aan de hand van de studiehandleiding en de studieopdrachten (zie Canvas).

De studiestof omvat onder andere vertaalde bronteksten, die met behulp van studieopdrachten worden uitgewerkt en die worden ingeleverd voorafgaand aan het college.

Werkcollege

  • Toepassen: De student leest, analyseert en interpreteert vroegchristelijke teksten op theologische en historische wijze. (20%)
  • Analyseren: De student maakt onderscheid tussen de historische betekenis van vroegchristelijke teksten en de theologische/ spirituele waarde ervan voor de huidige tijd. (5%)
  • Analyseren: De student analyseert en interpreteert (historisch én theologisch) een zelf gekozen vroegchristelijke tekst met behulp van secundaire literatuur. (55%)
  • Waarderen: De student beschrijft de waarde van een zelfgekozen vroegchristelijke brontekst voor de huidige tijd én voor de persoonlijke levensbeschouwelijke ontwikkeling. (20%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I c Kennis van de geschiedenis van de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 II a Kennis van filosofische, theologische en godsdienstwetenschappelijke vragen rond het fenomeen religie en zingeving.

Ba DRL

  • 1.1 Kennis van en inzicht in religie in de diverse wetenschappelijke benaderingen en culturele contexten; zoals Bijbelwetenschappen en systematische theologie, en vakken als godsdienstwijsbegeerte, religiegeschiedenis en godsdienstsociologie.
  • 2.1 Kennis en inzicht in de geschiedenis, huidige verschijningsvormen en eigen aard van Jodendom.
  • 2.2 Kennis en inzicht in de geschiedenis, huidige verschijningsvormen en eigen aard van christendom.
  • 3.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van de hermeneutische theorieën op zowel schriftelijke teksten als andere (kunst-)uitingen.
  • 6.2 Kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de concepten uit de christelijke traditie.
  • 6.3 Kennis van en inzicht in de geschiedenis van het christendom. Kennis van methoden van geschiedwetenschap en periodisering.
  • 6.4 Verhouding tot religieuze antieke cultussen als Isis, Zarathustra, Griekse en Romeinse Goden. Verhouding tot Jodendom en islam. Verhouding tot religies en culturen in gebieden waar het christendom zich verspreidde als de nieuwe godsdienst.
 

Ba GB

  • A.1 Het vermogen om enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarvan passend te handelen.
  • A.1.a Legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze tradi-tie en de actuele situatie.
  • A.1.b Brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en le-vensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie.
  • A.1.e Reflecteert op en legt verbinding (theoretisch en praktisch) tussen een specifieke religieuze traditie en de huidige cultuur en samenleving.
  • A.3.d Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
  • A.4.d Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.
  • A.4.f Kiest de juiste communicatie passend bij de doel-groep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie.

Ba DRL

  • 3.1 Een bekwame leraar is een leraar die heeft aangetoond dat hij met zijn vakinhoudelijke, vakdidactische en
    pedagogische kennis en kunde zijn werk als leraar en als deelnemer aan de professionele onderwijsgemeenschap die hij samen met zijn collega’s vormt, kan verrichten op een professioneel doelmatige en verantwoorde wijze.j
  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.
  • 3.2.1 De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent
    de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en
    aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de
    context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op
    de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.

n.v.t.

Opdrachten

Lezen van de teksten die horen bij de voorbereiding van het college. Het maken van de studieopdrachten.

Tijdens de colleges bespreken van de studieopdrachten.

onderdeel schriftelijk verslag

  • Presentatie
  • Werkstuk
  • Toepassen
  • Analyseren
  • Waarderen

cijfer 1-10

15 werkdagen

Verplichte literatuur

  • Artikelen en teksten (Canvas) (), . (portal)
  • Schelkens, K. Van Geest, P., Van Gennip, J. (2018), Het katholicisme in Europa, een geschiedenis. Amsterdam: Boom (aanschaffen)

Aanbevolen literatuur

 

 

Toetsmatrijs 2021 - 2022

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Toepassen De student leest, analyseert en interpreteert vroegchristelijke teksten op theologische en historische wijze. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (20%)
Analyseren De student maakt onderscheid tussen de historische betekenis van vroegchristelijke teksten en de theologische/ spirituele waarde ervan voor de huidige tijd. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (5%)
Analyseren De student analyseert en interpreteert (historisch én theologisch) een zelf gekozen vroegchristelijke tekst met behulp van secundaire literatuur. (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakdidactisch bekwaam ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (55%)
Waarderen De student beschrijft de waarde van een zelfgekozen vroegchristelijke brontekst voor de huidige tijd én voor de persoonlijke levensbeschouwelijke ontwikkeling. (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in persoonlijke en spirituele ontwikkeling ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (20%)