Logo

Studiegids FHTL

19HPTVRI Vieren en rituelen

2 ec

voltijd: 16 cu (8 bijeenkomsten)
deeltijd: 16 cu (8 bijeenkomsten)

Pastorale en liturgische theologie

Uitgangspunt van de collegereeks is de liturgie van de paasnacht. Ik adviseer de studenten deze viering op 20 april 2019 mee te maken.
De studenten krijgen de orde van dienst van de paasnacht aangereikt.
Aan de hand van de liturgie van de paasnacht behandelen we het verschijnsel ritueel (individueel/collectief, liturgische rituelen/sacramenten, seculiere rituelen), de cyclus van het jaar (burgerlijk jaar/liturgie/natuur), de plaats van het heilig boek in de liturgie, uitleg en invoeren in het ritueel, vormgeving van het ritueel in tijd en ruimte,bidden, zingen en taal.

De student reflecteert op zijn/haar beginsituatie betreffende actieve en passieve ervaring van ritueel handelen i.b. christelijke liturgie. De student leest tussen de colleges aangedragen artikelen en sluit af met een beschrijving van een (fictieve) casus rond ritueel handelen,

Hoorcollege

De onderdelen uit de propedeuse van de discipline Pastorale en liturgische theologie dienen behaald te zijn

n.v.t.

  • Werkstuk
  • Toepassen
  • Onthouden

cijfer 1-10

10 werkdagen

Verplichte literatuur

  • Govaart A (), Sacramenten. (portal)
  • Govaart A (2008), Ons brood gedoopt in licht. Berne Heeswijk:, 46-53 (via docent)
  • Govaart, A. (2008), Veelvormig vieren. Heeswijk: Berne (aanschaffen)
  • Hoondert, Martin (2008), Music bridging divided religions. Zingen voor het leven Berne Heeswijk:, 16/25 (portal)

Aanbevolen literatuur

  • (), Ordening van de bijbel in de liturgie na VATII.
  • (), Vormgeving van de verschillende orden van dienst.
  • Raad van Kerken sectie Eredienst (2002), De viering van Pasen. Boekencentrum
  • Schuurmans, Ko (), Zing, maar wat zing en wanneer.
 

 

Toetsmatrijs 2021 - 2022

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
De student kan een ritueel vormgeven rekening houdend met de betrokken personen, de ruimte, de tijd, de specifieke levensbeschouwelijke context. () (%)
De studenten herkent een ritueel, kent de samenhang tussen symbool, verhaal en handeling. De student legt verband leggen tussen liturgisch jaar, burgerlijk jaar en natuur/kosmisch jaar. De student heeft kennis van eigen levensbeschouwelijke achtergrond. () (%)
De student kan een specifiek ritueel begeleiden. () (%)