Logo

Studiegids FHTL

19MBVVDI Vakdidactiek


Berkien, Peter

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba DRL jaar 3

Beroepsvoorbereiding

Verdieping van (vak-)didactische kennis aan de hand van literatuur over vakdidactiek en
over op de praktijk gebaseerd onderzoek. Focus ligt op wat werkt in het vak godsdienst/levensbeschouwing binnen met name de onderbouw van het Voortgezet en Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs.Het begeleiden van het leerproces, het geven van een goede instructie en het opstellen van de leerdoelen worden verhelderd aan de hand van literatuur en onderzoek van onder andere Grimmitt, Erricker, Hutsebaut, Hattie. Dit alles wordt ingezet ten dienste van de gehanteerde methode op de stageschool.

De student levert tijdens de college een actieve bijdrage door korte presentaties, analyses en toepassingen van de theorie tijdig in te leveren.
Waar nodig en wenselijk werkt de student constructief samen met anderen.
Een opdracht niet op tijd inleveren zonder toestemming van de docent betekent dat het college niet verder gevolgd kan worden.

Training

  • Studenten geven een kort overzicht van visies op het vak RL met eraan gelieerd, wat er geleerd wordt, hoe er geleerd wordt, de rol van de docent, de methodes, didactiek en toetsing
  • Studenten passen de algemene theorie toe op praktijksituaties en op het maken van concrete lessen.
  • Studenten presenteren hun werkzaamheden, lichten deze toe waar gewenst, evalueren deze en herzien deze waar gewenst of noodzakelijk.
  • Studenten maken lessen waarbinnen specifiek aandacht is voor hermeneutiek, narrativiteit en levensbeschouwelijke communicatie, waarmee zij laten zien deze vakdidactische inhouden te beheersen.
  • Studenten maken lessen voor groepswerk waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzichten van effectiviteit en van de mogelijkheden tot differentiatie op verschillende niveaus.

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 3.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van vormen van (interreligieuze) communicatie benoemen en de processen daarbinnen.
  • 3.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van de diverse gespreksvormen.
  • 4.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van fundamentele vragen over bestaan, ontstaan, tijd-ruimte, eindigheid, leven en diverse vormen van onderscheid tussen al wat is.
  • 7.1 Kennis van en inzicht in actuele godsdienstsociologische thema’s in relatie tot jongerencultuur, en toepassing van de kennis en dit inzicht in praktijksituaties.
  • 8.2 Kennis van, inzicht in, en toepassing van verschillende (vak-) didactische concepten en methodes voor het vak.
    Opnemen toetsing en beoordeling.
  • 8.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van o.a. multimediale werkvormen (ICT, social media); activerende groepswerkvormen; beelddidactische werkvormen; levensbeschouwelijke gespreksvormen.
  • 8.5 Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse methoden om te werken met kunstzinnige uitingen.
  • 8.6 Kennis van en inzicht in de plaats van het vak G/L in zijn context van school en cultuur. Toepassing van daaruit door een bijdrage te kunnen leveren aan de school(organisatie).
 

Ba DRL

  • 3.1.1 Zijn eigen onderwijs vormgeven, afstemmen op het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen, uitvoeren,
    evalueren en bijstellen
  • 3.1.2 Samenwerken met collega’s in - en waar relevant ook buiten - de eigen instelling en zijn professionele
    handelen waar nodig afstemmen met hen.
  • 3.1.5 Zijn professionele handelen uitleggen en verantwoorden.
  • 3.1.6 Zelfstandig vormgeven aan zijn professionele ontwikkeling.
  • 3.2.1 De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent
    de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en
    aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de
    context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op
    de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.
  • 3.2.2 De leraar kent de relatie van de leerstof voor zijn vak met de kerndoelen, eindtermen en
    eindexamenprogramma’s. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat hij actuele
    kennis heeft van beroepen in de branche(-s) waarvoor hij opleidt en verband kan leggen tussen de leerstof
    en de kwalificatiedossiers van die branche(-s).
  • 3.2.4 De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin
    hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs, de
    onderbouw havo/vwo of de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.
  • 3.2.5 De leraar weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en
    leren. Hij kan zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen. De leraar kan zijn leerlingen
    duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs. Hij kan
    daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met
    wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.
  • 3.3.1 Hij brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen,
    de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen.
  • 3.3.3 Zijn onderwijs gaat met de tijd mee.
  • 3.3.A1 De leraar heeft kennis van verschillende leer- en onderwijstheorieën die voor zijn onderwijspraktijk relevant
    zijn en kan die herkennen in het leren van zijn leerlingen. In de context van het beroepsgerichte onderwijs
    houdt dit onder andere in dat hij zich verdiept in de theoretische en praktische aspecten van leren op de
    werkplek.
  • 3.3.A2 De leraar kent verschillende methodes15 (onder meer methodes ten behoeve van beroepsgericht onderwijs)
    en criteria waarmee hij de bruikbaarheid van de methodes voor zijn leerlingen kan vaststellen. Hij kent
    verschillende manieren om binnen een methode te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen
    leerlingen. Hij kan de methode aanvullen en verrijken.
  • 3.3.A4 De leraar heeft kennis van digitale leermaterialen en -middelen. Hij kent de technische en pedagogischdidactische mogelijkheden en beperkingen daarvan.
  • 3.3.A5 De leraar kent verschillende didactische leer- en werkvormen (onder meer ten behoeve van het
    beroepsgerichte onderwijs) en de psychologische achtergrond daarvan. Hij kent criteria waarmee de
    bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan worden vastgesteld.
  • 3.3.A6 De leraar kent verschillende doelen van evalueren en toetsen. Hij kent verschillende, bij deze doelen
    passende vormen van observeren, toetsen en examineren. Hij kan toetsen16 ontwikkelen, toetsresultaten
    beoordelen, analyseren en interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens beoordelen. Hij kan
    bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie verzamelen en analyseren en op grond daarvan zijn
    onderwijs waar nodig bijstellen.
  • 3.3.B.a1 Doelen stellen, leerstof selecteren en ordenen.
  • 3.3.B.a3 Passende en betrouwbare toetsen kiezen, maken of samenstellen.
  • 3.3.B.b4 Doelmatig gebruik maken van beschikbare digitale leermaterialen en –middelen.
  • 3.3.B.b7 Samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren.
  • 3.3.B.c5 Zijn didactische aanpak en handelen evalueren, analyseren, bijstellen en ontwikkelen.
  • 3.3.B.c7 De inhoud en de didactische aanpak van zijn onderwijs uitleggen en verantwoorden.

De propedeuse dient behaald te zijn

Opdrachten

Zie de studiehandleiding voor de opdrachten.

tijdens de colleges

onvoldoende met bindend advies voor studievoortgang, voldoende of meer zonder bindend advies

  • Overall toets
  • Toepassen
  • Synthetiseren (oud)

cijfer 1-10

15 dagen na eind van het college

Verplichte literatuur

  • (28-02-2015), Draaiboek In de Kijker. Thomas KU Leuven Leuven: KU Leuven, thomas.theo.kuleuven.be/cms2/uploads/file/slo/Draa (portal)
  • Berben, M. (mei 2013), Is differentiëren te leren. van twaalf tot achttien Ubbergen: Ten Brink, 44-45 (portal)
  • Conklin, W. (2007), Applying differentiation strategies. Huntington Beach CA: Shell Education, 20-21; 164-168 (portal)
  • Erricker, C. (2010), Religious Education. New York: Routledge, 71-93 (portal)
  • Evelein, F.; F. Korthagen en M. Brekelmans (2008), Psychologische basisbehoeften van docenten in VO. Tijdschrift voor lerarenopleiders Utrecht: Velon, 32-39, jaargang 29 (3) (portal)
  • Grimmitt, M. (2000), Pedagogies in Religious Education. Great Wakering, UK: McCrimmon Publishing Company, 1-16 (portal)
  • Hattie, J. (2013), Leren zichtbaar maken. Rotterdam: Bazalt, 123-148, 3e (portal)
  • Hermans, L. (14-01-2015), Did-werkvormen samenwerkend leren. klaswerk-BE, http://klaswerk.be/e-school/index-kids.htm (portal)
  • Hutsebaut, D. (2004), Interreligieus leren een nieuwe trend in de godsdienstpedagogiek? . Leuven: KU Leuven, www.kuleuven.be%2Fthomas%2Fpage%2Fdownload%2F37531 (portal)
  • Lavooij, M. (2003), Narrativiteit. Enschede: SLO, www.slo.nl/downloads/archief/Narrativiteit.pdf/ (portal)
  • Mulder, A. (2010), Zoeken naar woorden. Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim, 13-29, Lectorale rede (portal)
  • Roumen, T. (2009), Leren en religie. z.p.: KBVO, 26-37 (portal)

Aanbevolen literatuur

 

 

Toetsmatrijs 2021 - 2022

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Studenten geven een kort overzicht van visies op het vak RL met eraan gelieerd, wat er geleerd wordt, hoe er geleerd wordt, de rol van de docent, de methodes, didactiek en toetsing () (%)
Studenten passen de algemene theorie toe op praktijksituaties en op het maken van concrete lessen. () (%)
Studenten presenteren hun werkzaamheden, lichten deze toe waar gewenst, evalueren deze en herzien deze waar gewenst of noodzakelijk. () (%)
Studenten maken lessen waarbinnen specifiek aandacht is voor hermeneutiek, narrativiteit en levensbeschouwelijke communicatie, waarmee zij laten zien deze vakdidactische inhouden te beheersen. () (%)
Studenten maken lessen voor groepswerk waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzichten van effectiviteit en van de mogelijkheden tot differentiatie op verschillende niveaus. () (%)