Logo

Studiegids FHTL

19MSWLBE Leerlingbegeleiding 1


Engbers, Anouk

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba DRL jaar 3
Minor RL/DRL jaar 1
Ko Drl jaar 1

Menswetenschappen

In deze cursus behandelen we onderwerpen uit de ontwikkelingspsychologie van de adolescentie. Je neemt kennis van ontwikkelingspsychologische theorieën. Je legt een verband tussen theorie en (stage)praktijk in het voortgezet onderwijs. Reeds opgedane kennis van psychologische en theologische inzichten en vaardigheden kunnen worden geïntegreerd. Doel is de doelgroep adolescenten beter leren kennen op basis van (ontwikkelings)psychologische inzichten, om je omgang met en onderwijs aan hen als (aanstaand) leraar te kunnen optimaliseren.

In het tweede deel van dit college worden de inzichten en theorieën gebruikt om toe te passen in het mentoraat. Hoe kan je leerlingen goed begeleiden bij hun leren en bij hun ontwikkeling? Welke problemen kunnen er spelen binnen hun levensfase en hoe kan daar vanuit school en begeleiding het best mee omgegaan worden? Hoe kun je leerlingen zo begeleiden dat hun kwaliteiten het beste tot hun recht komen?

Actieve participatie in de bijeenkomsten en maken van de opdrachten

Werkcollege

  • Onthouden: De student benoemt de soorten begeleiding die mogelijk zijn binnen het mentoraat en past die op een bij de levensfase van de leerling passende wijze toe op casuïstiek uit de praktijk. (20%)
  • Onthouden: De student heeft kennis van ontwikkelingspsychologische theorieën. (20%)
  • Toepassen: De student zet een waarderende manier van werken in bij het mentoraat, waarbij de kwaliteiten van de leerlingen als uitgangspunt worden genomen voor de begeleiding op gebied van studie en sociale omgang. (30%)
  • Toepassen: De student past de theorieën uit de ontwikkelingspsychologie toe op de praktijk van het onderwijs c.q. de stage. (30%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 3.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van vormen van (interreligieuze) communicatie benoemen en de processen daarbinnen.
  • 3.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van de diverse gespreksvormen.

Ko Drl

  • 3.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van vormen van (interreligieuze) communicatie benoemen en de processen daarbinnen.
  • 3.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van de diverse gespreksvormen.

Minor RL/DRL

  • 3.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van vormen van (interreligieuze) communicatie benoemen en de processen daarbinnen.
  • 3.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van de diverse gespreksvormen.
 

Ba DRL

  • 3.4 Pedagogische bekwaamheid wil zeggen dat de leraar op een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en
    in samenwerking met zijn collega´s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen
    kan realiseren. Hij volgt de ontwikkeling van zijn leerlingen in hun leren en gedrag en stemt daarop zijn
    handelen af. Hij draagt bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen. Hij kan zijn
    pedagogisch handelen afstemmen met zijn collega´s en met anderen die voor de ontwikkeling van de leerling
    verantwoordelijk zijn. Deze uitspraak heeft een brede betekenis en impliceert ook de bijdrage van de leraar aan
    burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij zijn
    oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit. Ook in pedagogische zin blijft zijn onderwijs
    van deze tijd.
  • 3.4.1 De onderstaande eisen gelden voor alle leraren, maar hebben een specifieke betekenis in de context van het
    onderwijs in een bepaald vak of leergebied en binnen de sector en het type onderwijs waar de leraar werkt18.
    De volgorde van de eisen drukt geen rangorde uit, noch een gewenste opeenvolging van handelingen.
  • 3.4.A Pedagogisch bekwaam, kennis
  • 3.4.A1 Hij heeft kennis van ontwikkelingstheorieen en de gedragswetenschappelijke theorie die voor
    zijn onderwijspraktijk relevant zijn (bijvoorbeeld elementen uit de sociale psychologie en de
    communicatietheorie) en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit onder andere in dat hij zich verdiept in de
    theoretische en praktische aspecten van het leren functioneren in een beroep en de ontwikkeling van
    beroepsidentiteit.
  • 3.4.A2 Hij heeft kennis van agogische en pedagogische theorieen en methodieken, die voor zijn onderwijspraktijk
    relevant zijn en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
  • 3.4.A3 Hij heeft kennis van veelvoorkomende ontwikkelings- en gedragsproblemen en -stoornissen.
  • 3.4.A4 Hij weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond.
    Hij weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs.
  • 3.4.A5 Hij heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de pedagogiek van het type onderwijs en het deel van het
    curriculum waarin hij werkzaam is.
  • 3.4.B Pedagogisch bekwaam, kunde
  • 3.4.B1 Hij kan groepsprocessen sturen en begeleiden.
  • 3.4.B10 Hij is in staat tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie.
  • 3.4.B2 Hij kan vertrouwen wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat scheppen.
  • 3.4.B3 Hij kan ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten.
  • 3.4.B4 Hij kan verwachtingen duidelijk maken en eisen stellen aan leerlingen.
  • 3.4.B5 Hij kan het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren, hen aanmoedigen en motiveren (onder meer in het
    kader van loopbaanoriëntatie en –begeleiding).
  • 3.4.B6 Hij heeft oog voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en doet daar recht aan.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij
    het ontwikkelen van beroepsidentiteit.
  • 3.4.B7 Hij kan ontwikkelings-, gedragsproblemen en -stoornissen signaleren en indien nodig met hulp van collega’s
    oplossingen zoeken of doorverwijzen.
  • 3.4.B8 Hij kan zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen uitleggen en verantwoorden.
  • 3.4.B9 Hij kan zijn pedagogisch handelen afstemmen met anderen die vanuit hun professionele
    verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn, zoals begeleiders van het leren op de werkplek en
    (indien de leerling nog niet volwassen is) ouders.

Ko Drl

  • 3.4 Pedagogische bekwaamheid wil zeggen dat de leraar op een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en
    in samenwerking met zijn collega´s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen
    kan realiseren. Hij volgt de ontwikkeling van zijn leerlingen in hun leren en gedrag en stemt daarop zijn
    handelen af. Hij draagt bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen. Hij kan zijn
    pedagogisch handelen afstemmen met zijn collega´s en met anderen die voor de ontwikkeling van de leerling
    verantwoordelijk zijn. Deze uitspraak heeft een brede betekenis en impliceert ook de bijdrage van de leraar aan
    burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij zijn
    oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit. Ook in pedagogische zin blijft zijn onderwijs
    van deze tijd.
  • 3.4.1 De onderstaande eisen gelden voor alle leraren, maar hebben een specifieke betekenis in de context van het
    onderwijs in een bepaald vak of leergebied en binnen de sector en het type onderwijs waar de leraar werkt18.
    De volgorde van de eisen drukt geen rangorde uit, noch een gewenste opeenvolging van handelingen.
  • 3.4.A Pedagogisch bekwaam, kennis
  • 3.4.A1 Hij heeft kennis van ontwikkelingstheorieen en de gedragswetenschappelijke theorie die voor
    zijn onderwijspraktijk relevant zijn (bijvoorbeeld elementen uit de sociale psychologie en de
    communicatietheorie) en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit onder andere in dat hij zich verdiept in de
    theoretische en praktische aspecten van het leren functioneren in een beroep en de ontwikkeling van
    beroepsidentiteit.
  • 3.4.A2 Hij heeft kennis van agogische en pedagogische theorieen en methodieken, die voor zijn onderwijspraktijk
    relevant zijn en kan die betrekken op zijn pedagogisch handelen.
  • 3.4.A3 Hij heeft kennis van veelvoorkomende ontwikkelings- en gedragsproblemen en -stoornissen.
  • 3.4.A4 Hij weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond.
    Hij weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs.
  • 3.4.A5 Hij heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de pedagogiek van het type onderwijs en het deel van het
    curriculum waarin hij werkzaam is.
  • 3.4.B Pedagogisch bekwaam, kunde
  • 3.4.B1 Hij kan groepsprocessen sturen en begeleiden.
  • 3.4.B10 Hij is in staat tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie.
  • 3.4.B2 Hij kan vertrouwen wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat scheppen.
  • 3.4.B3 Hij kan ruimte scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten.
  • 3.4.B4 Hij kan verwachtingen duidelijk maken en eisen stellen aan leerlingen.
  • 3.4.B5 Hij kan het zelfvertrouwen van leerlingen stimuleren, hen aanmoedigen en motiveren (onder meer in het
    kader van loopbaanoriëntatie en –begeleiding).
  • 3.4.B6 Hij heeft oog voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en doet daar recht aan.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij
    het ontwikkelen van beroepsidentiteit.
  • 3.4.B7 Hij kan ontwikkelings-, gedragsproblemen en -stoornissen signaleren en indien nodig met hulp van collega’s
    oplossingen zoeken of doorverwijzen.
  • 3.4.B8 Hij kan zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen uitleggen en verantwoorden.
  • 3.4.B9 Hij kan zijn pedagogisch handelen afstemmen met anderen die vanuit hun professionele
    verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn, zoals begeleiders van het leren op de werkplek en
    (indien de leerling nog niet volwassen is) ouders.

Minor RL/DRL

    Geen landelijke bekwaamheidseisen of competenties gevonden.

Student heeft stage jaar 2 afgerond en is bezig met stage jaar 3 of heeft deze afgerond.

  • Presentatie
  • Casustoets
  • Onthouden
  • Toepassen

cijfer 1-10

15 werkdagen

Verplichte literatuur

  • Bakker-de Jong, M. , I. Mijland (2018), Handboek voor elke mentor. Esch: Quirijn, 16e (aanschaffen)
  • Wal, J. van der, J. de Wilde (2021), Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum: Coutinho, 6e druk (aanschaffen)

Aanbevolen literatuur

 

 

Toetsmatrijs 2019 - 2020

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Onthouden De student benoemt de soorten begeleiding die mogelijk zijn binnen het mentoraat en past die op een bij de levensfase van de leerling passende wijze toe op casuïstiek uit de praktijk. (Ba DRL: Pedagogisch bekwaam ) (20%)
Onthouden De student heeft kennis van ontwikkelingspsychologische theorieën. (Ba DRL: Pedagogisch bekwaam ) (20%)
Toepassen De student zet een waarderende manier van werken in bij het mentoraat, waarbij de kwaliteiten van de leerlingen als uitgangspunt worden genomen voor de begeleiding op gebied van studie en sociale omgang. (Ba DRL: Pedagogisch bekwaam ) (30%)
Toepassen De student past de theorieën uit de ontwikkelingspsychologie toe op de praktijk van het onderwijs c.q. de stage. (Ba DRL: Pedagogisch bekwaam ) (30%)