Logo

Studiegids FHTL

19HSTTGO Theologische godsleer en christologie

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 3
Ba GB jaar 2
Ba DRL jaar 3
Ba DRL jaar 2

Fundamentele en dogmatische theologie

Theologische Godsleer en christologie bouwt voort op de cursus Inleiding christelijke theologie. Uitgangspunt is dat de ervaring met Jezus Christus heeft geleid tot een ‘herdefinitie’ (aldus Rikhof) van God als Vader, Zoon en Geest. In deze cursus nemen we twee invalshoeken: die van Christus en die van de Heilige Geest, die de Geest van Christus is. Vanuit deze dubbele invalshoek gaan we op zoek naar de betekenis van het begrip vergeving.

De cursus begint met een reflectie op Jezus Christus en zijn gezonden zijn tot vergeving van zonden. We reflecteren op Christus’ goddelijke en menselijke natuur en op de verhouding Zoon en Geest in Christus (‘geestchristologie’). We leren wat het betekent dat vergeving gave is van de Geest van Christus.

Vandaaruit verschuift de focus naar het spreken over de eenheid en drieheid van God, een God die zich in Christus openbaart als barmhartige Vader.

Studenten bereiden van de tevoren de teksten voor zoals die in de studiehandleiding bij iedere bijeenkomst staat opgegeven.

Hoorcollege

  • Begrijpen: De student laat aan de hand van meerdere theologische bronnen zien hoe de christelijke visie op God samenhangt met de uiteindelijke visie op Jezus. (30%)
  • Begrijpen: De student legt uit welke rol schuld en vergeving spelen in de christelijke visie op God. (30%)
  • Analyseren: De student formuleert met betrekking tot de christelijke visie op schuld en vergeving twee of drie kritische vragen en gaat met behulp van theologische literatuur op zoek naar antwoorden. (30%)
  • Evalueren: De student neemt een afgewogen standpunt ten opzichte van de christelijke visie op God en formuleert zijn of haar eigen visie op schuld en vergeving. (10%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 1.1 Kennis van en inzicht in religie in de diverse wetenschappelijke benaderingen en culturele contexten; zoals Bijbelwetenschappen en systematische theologie, en vakken als godsdienstwijsbegeerte, religiegeschiedenis en godsdienstsociologie.
  • 2.2 Kennis en inzicht in de geschiedenis, huidige verschijningsvormen en eigen aard van christendom.
  • 4.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van fundamentele vragen over bestaan, ontstaan, tijd-ruimte, eindigheid, leven en diverse vormen van onderscheid tussen al wat is.
  • 6.4 Verhouding tot religieuze antieke cultussen als Isis, Zarathustra, Griekse en Romeinse Goden. Verhouding tot Jodendom en islam. Verhouding tot religies en culturen in gebieden waar het christendom zich verspreidde als de nieuwe godsdienst.

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I b Kennis van centrale bronnen in andere religies en levensbeschouwingen.
  • 1 I c Kennis van de geschiedenis van de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 II a Kennis van filosofische, theologische en godsdienstwetenschappelijke vragen rond het fenomeen religie en zingeving.
  • 4 a Kennis van basisprincipes van communicatie, in het bijzonder van interculturele en levensbeschouwelijke communicatie en interreligieuze dialoog.
 

Ba DRL

  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.
  • 3.2.1 De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent
    de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en
    aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de
    context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op
    de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.
  • 3.2.4 De leraar heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin
    hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs, de
    onderbouw havo/vwo of de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.
  • 3.2.5 De leraar weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en
    leren. Hij kan zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen. De leraar kan zijn leerlingen
    duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs. Hij kan
    daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met
    wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.

Ba GB

  • A.1.a Legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze tradi-tie en de actuele situatie.
  • A.4.a Maakt gebruik van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen.
  • A.4.d Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.

De student heeft de eerstejaars cursus Inleiding christelijke theologie met voldoende resultaat afgerond.

n.v.t.

  • Werkstuk
  • Begrijpen
  • Analyseren
  • Evalueren

cijfer 1-10

10 werkdagen

Verplichte literatuur

Aanbevolen literatuur

  • (2008), Catechismus van de Katholieke Kerk.
  • Berkhof, H. (1993), Christelijk geloof. Nijkerk: Callenbach
  • Brink, G. van den, C. van der Kooi (2013), Christelijke dogmatiek . Zoetermeer: Boekencentrum, 4e druk
  • NBV Studiebijbel (2008), De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties. Heerenveen: Jongbloed
  • Sesboüé, B. (2000), Ik geloof. Een uitnodiging voor de 21ste eeuw. Averbode, ISBN 90-317-1589-1
 

 

Toetsmatrijs 2023 - 2024

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Begrijpen De student laat aan de hand van meerdere theologische bronnen zien hoe de christelijke visie op God samenhangt met de uiteindelijke visie op Jezus. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (30%)
Begrijpen De student legt uit welke rol schuld en vergeving spelen in de christelijke visie op God. (Ba GB: Communicatief competent ,Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakdidactisch bekwaam ) (30%)
Analyseren De student formuleert met betrekking tot de christelijke visie op schuld en vergeving twee of drie kritische vragen en gaat met behulp van theologische literatuur op zoek naar antwoorden. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ) (30%)
Evalueren De student neemt een afgewogen standpunt ten opzichte van de christelijke visie op God en formuleert zijn of haar eigen visie op schuld en vergeving. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (10%)