Logo

Studiegids FHTL

19HSPMT2 Moraaltheologie II


Flohr, Huub

5 ec

voltijd: 32 cu (16 bijeenkomsten)
deeltijd: 20 cu (10 bijeenkomsten)

Ba GB jaar 3
Ba DRL jaar 3

Moraaltheologie en spirituele theologie

Hoorcollege

  • Onthouden: De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de vier sociaalethische basisnormen en de methode van zien, interpreteren en handelen benoemen en omschrijven en is in staat thema’s en begrippen toe te lichten en uit te leggen. (20%)
  • Begrijpen: De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de vier sociaalethische basisnormen en de methode van zien, interpreteren en handelen benoemen en omschrijven en is in staat thema’s en begrippen toe te lichten en uit te leggen (20%)
  • Toepassen: De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de sociaalethische basisnormen in goed Nederlands, systematisch en met bronverwijzingen toepassen op de probleemvelden arbeid en economie, media en communicatie, milieu en ecologie, v (15%)
  • Evalueren: De student kan zijn/haar beroepsproduct(en) inhoudelijk en qua werkwijze zelfkritisch beoordelen en verbeterpunten verantwoorden. (30%)
  • Creëren: De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de sociaalethische basisnormen in goed Nederlands, systematisch en met bronverwijzingen toepassen op de probleemvelden arbeid en economie, media en communicatie, milieu en ecologie, v (15%)

Klik hier voor de toetsmatrijs.

Ba DRL

  • 1.1 Kennis van en inzicht in religie in de diverse wetenschappelijke benaderingen en culturele contexten; zoals Bijbelwetenschappen en systematische theologie, en vakken als godsdienstwijsbegeerte, religiegeschiedenis en godsdienstsociologie.
  • 2.2 Kennis en inzicht in de geschiedenis, huidige verschijningsvormen en eigen aard van christendom.
  • 3.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van de hermeneutische theorieën op zowel schriftelijke teksten als andere (kunst-)uitingen.
  • 5.1 Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse stromingen binnen de descriptieve en normatieve ethiek.
  • 5.2 Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse concepten die de relatie tussen ethiek en religie.
  • 5.3 Kennis van, inzicht in en toepassen van diverse profielen van ethiek en ethische benadering op maatschappelijke en actuele problematieken.
  • 5.4 Kennis van, inzicht in en toepassing van de wijze waarop ethiek gestalte krijgt in diverse gebieden.
  • 6.2 Kennis van en inzicht in de ontwikkeling van de concepten uit de christelijke traditie.
  • 8.6 Kennis van en inzicht in de plaats van het vak G/L in zijn context van school en cultuur. Toepassing van daaruit door een bijdrage te kunnen leveren aan de school(organisatie).

Ba GB

  • 1 I a Kennis van de centrale religieuze en levensbeschouwelijke bronnen uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt en kennis van (exegetische) methoden om deze bronnen te ontsluiten
  • 1 I d Kennis van centrale geloofsinhouden en praktijken uit de traditie(s) waar de opleiding zich mee verbindt.
  • 1 III c Kennis van methoden voor het bespreken van ethische dilemma’s (bv. moreel beraad).
  • 4 a Kennis van basisprincipes van communicatie, in het bijzonder van interculturele en levensbeschouwelijke communicatie en interreligieuze dialoog.
  • 5 a Kennis van methoden en stromingen van pastorale / geestelijke begeleiding (incl. levensbeschouwelijke coaching).
  • 9 a Kennis van methoden en rapportage van praktijkgericht (theologisch) onderzoek.
  • 9 c Kennis van beroepsethiek.
 

Ba DRL

  • 3.2 Vakinhoudelijk bekwaam wil zeggen dat de leraar de inhoud van zijn onderwijs beheerst. Hij ’staat boven’ de
    leerstof en kan die zo samenstellen, kiezen en/of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren. De leraar kan
    vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap
    en bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Hij houdt zijn vakkennis en -kunde actueel. Om
    vakinhoudelijk bekwaam te zijn moet de leraar ten minste het volgende in algemene termen weten en kunnen.
  • 3.2.1 De leraar beheerst de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent
    de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak. Hij kan de leerstof op een begrijpelijke en
    aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden. In de
    context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op
    de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk.
  • 3.2.5 De leraar weet dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en
    leren. Hij kan zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen. De leraar kan zijn leerlingen
    duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs. Hij kan
    daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met
    wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.
  • 3.4 Pedagogische bekwaamheid wil zeggen dat de leraar op een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en
    in samenwerking met zijn collega´s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen
    kan realiseren. Hij volgt de ontwikkeling van zijn leerlingen in hun leren en gedrag en stemt daarop zijn
    handelen af. Hij draagt bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen. Hij kan zijn
    pedagogisch handelen afstemmen met zijn collega´s en met anderen die voor de ontwikkeling van de leerling
    verantwoordelijk zijn. Deze uitspraak heeft een brede betekenis en impliceert ook de bijdrage van de leraar aan
    burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij zijn
    oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit. Ook in pedagogische zin blijft zijn onderwijs
    van deze tijd.
  • 3.4.A4 Hij weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond.
    Hij weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs.
  • 3.4.B6 Hij heeft oog voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en doet daar recht aan.
    In de context van het beroepsgerichte onderwijs gaat het hier ook om de begeleiding van de leerling bij
    het ontwikkelen van beroepsidentiteit.

Ba GB

  • A.1 Het vermogen om enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarvan passend te handelen.
  • A.1.a Legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze tradi-tie en de actuele situatie.
  • A.4 Het vermogen om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen, organisaties en in netwerken, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal, waar van toepassing ook in de specifieke context van een viering of ritueel.
  • A.5 Het vermogen om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties.
  • B.1.c Draagt constructief en loyaal-kritisch bij aan het formuleren en behalen van gemeenschappelijke doelen in organisaties en samenwerkingsverbanden en stimuleert hierbij (voor zover van toepassing) de identiteit van de organisatie.

De onderdelen uit de propedeuse van de discipline Moraaltheologie en spirituele theologie dienen behaald te zijn

  • Werkstuk
  • Beroepsproduct
  • Onthouden
  • Begrijpen
  • Toepassen
  • Evalueren
  • Creëren

cijfer 1-10

Verplichte literatuur

Aanbevolen literatuur

 

 

Toetsmatrijs 2023 - 2024

beoord. niveauleerdoeltoetsitemweging
Onthouden De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de vier sociaalethische basisnormen en de methode van zien, interpreteren en handelen benoemen en omschrijven en is in staat thema’s en begrippen toe te lichten en uit te leggen. (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (20%)
Begrijpen De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de vier sociaalethische basisnormen en de methode van zien, interpreteren en handelen benoemen en omschrijven en is in staat thema’s en begrippen toe te lichten en uit te leggen (Ba GB: Hermeneutisch competent Ba DRL: Vakinhoudelijk bekwaam ) (20%)
Toepassen De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de sociaalethische basisnormen in goed Nederlands, systematisch en met bronverwijzingen toepassen op de probleemvelden arbeid en economie, media en communicatie, milieu en ecologie, v (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in organiseren en innoveren ,Competent in samenwerken Ba DRL: Pedagogisch bekwaam ,Vakinhoudelijk bekwaam ) (15%)
Evalueren De student kan zijn/haar beroepsproduct(en) inhoudelijk en qua werkwijze zelfkritisch beoordelen en verbeterpunten verantwoorden. (Ba GB: Competent in organiseren en innoveren Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ,Vakdidactisch bekwaam ) (30%)
Creëren De student kan de moraaltheologische uitgangspunten en methoden alsmede de sociaalethische basisnormen in goed Nederlands, systematisch en met bronverwijzingen toepassen op de probleemvelden arbeid en economie, media en communicatie, milieu en ecologie, v (Ba GB: Communicatief competent ,Competent in professionaliseren Ba DRL: Professionele basis voor goed leraarschap ) (15%)