Logo

Eindkwalificaties Bachelor Docent religie levensbeschouwing (Leraar godsdienst)

  • Vakinhoudelijk bekwaam
  • 1. a De student staat boven de leerstof en legt relaties tussen de leerinhouden van het vakdomein en aanverwante vakken.
  • 1. b De student heeft zich praktisch en theoretisch verdiept in de leerstof en de leertheorie, waardoor de student de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier samenstelt, uitlegt en laat zien hoe ermee gewerkt gaat worden. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de beheersing van de leerstof ook gericht is op de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps‐)praktijk.
  • 1. c De student kan de lesstof afstemmen op de verschillen tussen leerlingen in tempo, niveau, instructie en aanpak. De student weet aan te sluiten bij het dagelijks leven, werk, maatschappij en wetenschap.
  • 1. d De student overziet de opbouw van het curriculum van het vak, de plaats van het vak in het curriculum van de opleiding en de doorlopende leerlijnen.
  • 1. e De student licht toe hoe het onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op vervolgonderwijs (zoals middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs, andere vervolgopleidingen) of de beroepspraktijk.
  • 1. f De student benoemt de samenhang tussen de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s.
  • 1. g De student kent de kerndoelen en eindtermen van het vak. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de student actuele kennis heeft van beroepen in de branche(s) waarvoor de student opleidt en verband kan leggen tussen de leerstof en de kwalificatiedossiers van die branche(‐s).
  • 1. h De student draagt vanuit de inhoudelijke expertise in samenwerking met collega´s en de omgeving van de school bij aan de breedte, de samenhang en de actualiteit van het curriculum van de school. In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit ook in dat de student samen met praktijkbegeleiders leerlingen begeleidt in de werkcontext. 
  • 1. i De student is in staat een eigen visie op het vak te beschrijven en zich daarmee te verhouden tot de visie en confessionele/ levensbeschouwelijke identiteit van de school.
  • Vakdidactisch bekwaam
  • 2. a De student werkt samenhangende lessen uit met passende werkvormen, materialen en media afgestemd op het niveau en de kenmerken van de leerlingen (differentiatie). In de context van het beroepsgerichte onderwijs houdt dit in dat de student onderwijs vormgeeft gericht op de beroepspraktijk.
  • 2. b De student kan het handelen verantwoorden vanuit een onderwijskundig referentiekader dat mede is gebaseerd op verschillende leertheorieën, godsdienstpedagogische opvattingen, ontwikkelingspsychologie en vakdidactische benaderingen.
  • 2. c De student zet effectieve didactische strategieën in op basis van kennis over leer- en motivatieprocessen en hanteert ICT om deze processen te sturen.
  • 2. d De student ontwerpt toetsen die valide, betrouwbaar en transparant zijn en geschikt voor het doel dat de student nastreeft met het onderwijs.
  • 2. e Hermeneutiek: de student kan bronnen uit de media, kunst en literatuur analyseren en interpreteren op levensbeschouwelijke thema’s en inzetten in de les.
  • 2. f De student brengt in een eigen ontwerp van een leerarrangement een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van de leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen.
  • 2. g De student volgt bij de uitvoering van het onderwijs de ontwikkeling van de leerlingen. De student toetst en analyseert regelmatig en adequaat of de leerdoelen gerealiseerd worden en hoe dat gebeurt. Hiervoor ontwerp de student een onderwijsprogramma incl. een valide toetsinstrument en vraagt feedback van leerlingen. Deze feedback samen met de eigen analyse gebruikt de student voor een gericht vervolg van het onderwijsleerproces. Op basis van de analyse stelt de student zo nodig diens onderwijs vakdidactisch bij.
  • 2. h De student vergelijkt verschillende methodes (onder meer methodes ten behoeve van beroepsgericht onderwijs) van het vakgebied en stelt criteria op waarmee de leraar methodes kan selecteren voor het onderwijs.
  • 2. i De student past verschillende manieren toe om zowel met behulp van als los van een methode te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. De student vult de methode aan en verrijkt de methode.
  • 2. j De student organiseert onderwijs waarbij de samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid van leerlingen gestimuleerd wordt en voert dit uit.
  • 2. k De student verzamelt en analyseert bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie stelt op grond daarvan het onderwijs waar nodig bij.
  • 2. l De student begeleidt de leerling gericht met constructieve feedback en stimulerende vragen gericht op zowel het leerproces als het product.
  • 2. m De student gebruikt digitale basisvaardigheden om ICT zinvol in te zetten binnen het onderwijs en mediavaardigheid en -wijsheid bij te brengen aan de leerlingen.
  • 2. n De student reflecteert op de vakdidactische aanpak en gebruikt feedback van anderen om de eigen ontwikkeling te analyseren, bij te stellen en zelfsturing te geven.
  • 2. o De student legt uit en verantwoordt de vakdidactische aanpak aan de hand van de concepten (theorieën, principes, wetmatigheden) uit de kennisbasis.
  • Pedagogisch bekwaam
  • 3 c. De student kan groepsprocessen sturen en begeleiden en problemen daarbinnen benoemen, kan grenzen stellen en dit alles koppelen aan gewenst docentgedrag.
  • 3. a De student creëert een stimulerend en ondersteunend leerklimaat door vertrouwen te wekken bij de leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat te scheppen en levert hiermee een bijdrage aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de leerlingen.
  • 3. b De student creëert een leerklimaat waarin de leerlingen ruimte voelen voor het maken van vergissingen en fouten.
  • 3. d De student begeleidt leerlingen op weg naar de maatschappij van morgen, waarbij de student rekening houdt met de diversiteit onder hen. De student signaleert het als leerlingen extra ondersteuning nodig hebben, mede gebaseerd op kennis van ontwikkelingstheorieën. De student begeleidt naar structuur, op inhoud, op functies en afstemming op externe zorgstructuur en overige ketenpartners.
  • 3. e De student creëert een leerklimaat waarin het kunnen omgaan met religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit een kernkwaliteit is en waarin moeilijke en gevoelige onderwerpen bespreekbaar zijn.
  • 3. f De student begeleidt leerlingen op levensbeschouwelijk en ethisch gebied en helpt hen zich te ontwikkelen door middel van o.a. verhalende tradities (persoonsvorming/ subjectificatie).
  • 3. g De student signaleert ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen en gedragsstoornissen en zoekt indien nodig met hulp van collega’s oplossingen of verwijst door.
  • 3. h De student maakt samen met collega’s op basis van een (godsdienst)pedagogische visie onderbouwde keuzes die passen bij de context van de school en de leerlingenpopulatie.
  • 3. i De student legt het onderwijs en de pedagogische omgang met zijn leerlingen uit en verantwoordt deze aan de hand van pedagogische en ontwikkelingspsychologische concepten aan anderen die bij de leerlingen betrokken zijn.
  • 3. j De student reflecteert op de pedagogische aanpak en gebruikt feedback van anderen (ook buiten de context van de school) om de eigen ontwikkeling te analyseren en bij te stellen.
  • 3. k De student levert een bijdrage aan burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene. In de context van beroepsgericht onderwijs gaat het hier om de begeleiding van de leerling bij de oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit.
  • 3. l De student ontwikkelt, mede gebaseerd op de katholieke visie op onderwijs, een visie op de confessionele/ levensbeschouwelijke identiteit van de school.
  • Professionele basis voor goed leraarschap
  • 4. a De student werkt samen met relevante actoren (waaronder ouders) en netwerken binnen en buiten de school om het eigen handelen te verbeteren en bij te dragen aan schoolontwikkeling. (Samenwerkend en ondernemend)
  • 4. b De student leert en werkt samen met collega’s in het gebruik van ict, participeert in online sociale netwerken en is innovatief in het gebruik van ict. (Samenwerkend en ondernemend)
  • 4. c De student heeft aantoonbare kennis over en inzicht in de laatste ontwikkelingen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. De student draagt bij aan de maatschappelijke functie van onderwijs. (Innovatief en ondernemend)
  • 4. d De student voert op een systematische wijze en in dialoog met belanghebbenden een praktijkgericht onderzoek uit waarbij antwoorden verkregen worden op vragen die ontstaan in de eigen onderwijspraktijk en gericht zijn op verbetering van deze praktijk. (Onderzoekend)
  • 4. f De student verbindt theorie en praktijk met elkaar met behulp van vakliteratuur en neemt bewust verschillende perspectieven in. (Kritisch)
  • 4. g De student werkt op een systematische wijze aan praktijkgericht onderzoek waarbij de student uitgaat van een analyse van het vraagstuk, gemotiveerde keuzes voor methoden en technieken maakt bij het verzamelen en analyseren van data en laat zien analyseresultaten en conclusies tot stand zijn gekomen. (Onderzoekend en ontwikkelingsgericht)
  • 4. h De student draagt met het onderzoek praktijknabije kennis aan voor zowel zichzelf als de opleidingsschool in de vorm van beroepsproducten die gedeeld worden met school en betrokkenen. (Onderzoekend en innovatief)
  • 4. i De student reflecteert op ervaringen zodat de student ervan kan leren en erover kan communiceren met anderen. (Kritisch)
  • 4. j De student is in staat effectief informatie te zoeken en te vinden, de betrouwbaarheid van deze informatie te beoordelen, diverse informatiebronnen te benutten, informatie van diverse bronnen met elkaar te vergelijken en de gevonden informatie te synthetiseren. (Voorwaardelijk)
  • 4. k De student kan informatie, ideeën en oplossingen overbrengen waarbij inhoudelijke communicatie verbonden wordt aan correcte spreek‐ en presentatietechnieken. De student kan zich zowel mondeling als schriftelijk helder, correct en zorgvuldig uitdrukken en hanteert hierbij vaktaal in het betoog. (Voorwaardelijk)