Het eerste jaar van de studie dient om vast te stellen of de student geschikt is om de studie te volgen. In deze fase oriënteert de student zich op het mogelijke beroep. Hij toont aan dat hij in staat is de studie goed te organiseren en het niveau van de studie aan te kunnen.
Studiejaar 2022-2023
Periode 1
Onderscheidt op basisniveau de katholieke spiritualiteit van andere vormen van spiritualiteit.
Legt uit wat levensbeschouwelijke vragen zijn en herkent de behandeling van levensbeschouwelijke vragen in de stagepraktijk.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Beschrijft adequaat de organisatiecontext van de stageplek.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Is zich bewust van de eigen spiritualiteit en kan deze rudimentair verwoorden.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Maakt een beroepsproduct waarin de kennis m.b.t. geestelijke begeleiding op begrijpelijke, communicatief op de doelgroep toegesneden wijze verwerkt wordt.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Omschrijft de begrippen symbool en ritueel.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Formuleert het onderscheid tussen communicatie op inhouds- en op betrekkingsniveau.
Onderscheidt en hanteert verschillende typen interventies in gespreksvoering en maakt onderscheid tussen vriendschappelijk en hulpverlenend gesprek.
Noemt de do’s en dont’s van levensbeschouwelijke gespreksvoering.
Organiseert de eigen studie en stage, werkt planmatig en doelgericht en neemt daarmee verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces.
Laat zien verantwoordelijkheid te nemen en afspraken na te komen op de stageplek en in de samenwerking met anderen bij de voorbereiding van de beroepsproducten.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Omschrijft adequaat het werkterrein van de stageplek en formuleert een perspectief op zichzelf binnen het beroep van geestelijk begeleider.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
De student legt de grote thema's uit de christelijke theologie zoals godsbeeld, wording, ontmoeting, kwaad, vrijheid, verlossing, liefde, gemeenschap, lichamelijkheid en uiteindelijkheid.
De student vat de grote thema’s samen onder een noemer
De student ordent de grote thema's en brengt deze met elkaar in verbinding
De student evalueert het christelijke godsbeeld in het licht van zijn eigen ‘godsbeeld’.
De student legt in eigen woorden uit wat de context is waarin de praktische theologie vandaag de dag zich begeeft (o.a. individualisering)
De student past de methode van praktische theologie toe op een situatie/ thema uit de dagelijkse praktijk
De student laat zien in staat te zijn in groepsverband tot een samenwerking te komen, waarin hij/zij afspraken nakomt en verantwoordelijkheid neemt voor het totale leerproces.
Onderscheidt op basisniveau de katholieke spiritualiteit van andere vormen van spiritualiteit.
Legt uit wat levensbeschouwelijke vragen zijn en herkent de behandeling van levensbeschouwelijke vragen in de stagepraktijk.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Beschrijft adequaat de organisatiecontext van de stageplek.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Is zich bewust van de eigen spiritualiteit en kan deze rudimentair verwoorden.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Maakt een beroepsproduct waarin de kennis m.b.t. geestelijke begeleiding op begrijpelijke, communicatief op de doelgroep toegesneden wijze verwerkt wordt.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Omschrijft de begrippen symbool en ritueel.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Formuleert het onderscheid tussen communicatie op inhouds- en op betrekkingsniveau.
Onderscheidt en hanteert verschillende typen interventies in gespreksvoering en maakt onderscheid tussen vriendschappelijk en hulpverlenend gesprek.
Noemt de do’s en dont’s van levensbeschouwelijke gespreksvoering.
Organiseert de eigen studie en stage, werkt planmatig en doelgericht en neemt daarmee verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces.
Laat zien verantwoordelijkheid te nemen en afspraken na te komen op de stageplek en in de samenwerking met anderen bij de voorbereiding van de beroepsproducten.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Omschrijft adequaat het werkterrein van de stageplek en formuleert een perspectief op zichzelf binnen het beroep van geestelijk begeleider.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
Studenten passen de opgedane historische kennis toe om historische bronnen op een juiste wijze te interpreteren.
De studenten vatten kennis van de geschiedenis van het christendom in grote lijnen samen: zij kennen hoofdpersonen, begrippen en gebeurtenissen en kunnen die in hun historische context plaatsen en hun betekenis uitleggen.
De studenten geven (theologische) denkbeelden uit de geschiedenis van het christendom in duidelijke bewoording weer en laten zo zien hoofd- en bijzaken te kunnen onderscheiden.
Studenten passen de opgedane historische kennis toe om historische bronnen op een juiste wijze te interpreteren.
De studenten geven (theologische) denkbeelden uit de geschiedenis van het christendom in duidelijke bewoording weer en laten zo zien hoofd- en bijzaken te kunnen onderscheiden.
Onderscheidt op basisniveau de katholieke spiritualiteit van andere vormen van spiritualiteit.
Legt uit wat levensbeschouwelijke vragen zijn en herkent de behandeling van levensbeschouwelijke vragen in de stagepraktijk.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Beschrijft adequaat de organisatiecontext van de stageplek.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Reflecteert op eigen studie en leerstijl. & Toont zich bereid en in staat kritisch naar zichzelf te kijken en om te gaan met feedback.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Is zich bewust van de eigen spiritualiteit en kan deze rudimentair verwoorden.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Maakt een beroepsproduct waarin de kennis m.b.t. geestelijke begeleiding op begrijpelijke, communicatief op de doelgroep toegesneden wijze verwerkt wordt.
Toont zich begripvol en empathisch naar mensen met andere overtuigingen of standpunten.
Omschrijft de begrippen symbool en ritueel.
Drukt zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk, correct en passend uit ook binnen sociale media rekening houdend met het beoogde publiek.
Formuleert het onderscheid tussen communicatie op inhouds- en op betrekkingsniveau.
Onderscheidt en hanteert verschillende typen interventies in gespreksvoering en maakt onderscheid tussen vriendschappelijk en hulpverlenend gesprek.
Noemt de do’s en dont’s van levensbeschouwelijke gespreksvoering.
Organiseert de eigen studie en stage, werkt planmatig en doelgericht en neemt daarmee verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces.
Laat zien verantwoordelijkheid te nemen en afspraken na te komen op de stageplek en in de samenwerking met anderen bij de voorbereiding van de beroepsproducten.
Draagt verantwoordelijkheid in de samenwerking met medestudenten, bewaakt de doelstelling van opdrachten en werkzaamheden en neemt initiatief om deze te bereiken.
Formuleert de eigen motivatie voor de studiekeuze
Beschrijft observaties op een feitelijke en zo neutraal mogelijk manier.
Omschrijft adequaat het werkterrein van de stageplek en formuleert een perspectief op zichzelf binnen het beroep van geestelijk begeleider.
Onderzoekt praktijksituaties met behulp van een eenvoudige reflectiemethode.
De student reflecteert op zijn eigen positie ten aanzien van de bijbel voor, tijdens en na de collegereeks.
Beschrijf de bijbel en diens inhoud zodat je kennis blijkt over opbouw, achtergronden, ontstaansgeschiedenis, gebruik etc. Beschrijf een bijbeltekst en licht de plek in de bijbel toe, het genre en bijzonderheden over auteurschap, datering en andere omstan
De student analyseert een bijbelgedeelte en doet uitspraken over de mogelijke thematiek die aan de orde is in dit deel, en zijn maakt een (basale) exegese.
De student reflecteert op zijn eigen positie ten aanzien van de bijbel voor, tijdens en na de collegereeks.
De student reflecteert op zijn eigen positie ten aanzien van de bijbel voor, tijdens en na de collegereeks.
De student analyseert een bijbelgedeelte en doet uitspraken over de mogelijke thematiek die aan de orde is in dit deel, en zijn maakt een (basale) exegese.
De student onderkent en beschrijft een bijbelverwijzing in een culturele uiting. De student relateert deze beide aan elkaar en interpreteert de betekenis die de kunstenaar gegeven heeft.
De student legt verbinding tussen filosofische vraagstelling en vragen van theologie levensbeschouwing.
De student leest filosofische teksten en verwoordt de inhoud daarvan adequaat.
De student beschrijft globaal de lijnen binnen de geschiedenis van de westerse filosofie en benoemt per tijdperk tenminste een belangrijk aandachtsveld.
De student legt verbinding tussen filosofische vraagstelling en vragen van theologie levensbeschouwing.
De student leest filosofische teksten en verwoordt de inhoud daarvan adequaat.
In het tweede en derde jaar gaat het er om dat de student aantoont geschikt te zijn voor de uitoefening van het beroep waarvoor de opleiding opleidt. In onder meer stage en trainingen bewijst de student deze geschiktheid.
Studiejaar 2023-2024
Periode 1
De student kan enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang verhelderen en verbinden en op basis daa
De student legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze traditie en de actuele situatie.
De student brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en levensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie.
De student reflecteert op en legt verbinding (theoretisch en praktisch) tussen een specifieke religieuze traditie en de huidige cultuur en samenleving.
De student heeft inzicht in de eigen referentiekaders en in die van anderen.
De student duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van een specifieke religieuze traditie.
De student gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden; durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert.
De student verbindt op reflectieve wijze religieuze en/of levensbeschouwelijke gemeenschappen met de ontwikkelingen in de samenleving en zet hen waar nodig aan tot actie.
De student faciliteert een leeromgeving of geeft leeractiviteiten vorm ten behoeve van leer- en vormingsprocessen met religieuze en/of levensbeschouwelijke thema’s.
De student stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering, daarbij gebruik makend van de feedback van hen die begeleid wor-den en andere betrokkenen.
De student toont relativeringsvermogen en kent zijn grenzen.
De student reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
De student is in staat kritisch te reflecteren op religieuze tradities of stromingen, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten.
De student geeft evenwichtig en op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze vorm aan zijn professionele identiteit.
De student toont de volgende kernkwaliteiten: levensbeschouwelijk sensitief; integer en authentiek; enthousiast en overtuigend; communicatief en samenwerkend; verantwoordelijk; reflexief ten aanzien van eigen (geloofs)aannames.
De student formuleert passende gebeden en rituele/liturgische teksten.
De student kiest de juiste communicatie passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie.
De student schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.
De student is in staat een dialoog te voeren waarbij eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden kunnen worden gebracht en toont hierbij respect voor de ander.
De student heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen met specifieke aandacht voor de verhouding tot het transcendente.
De student herkent en hanteert grenzen binnen het eigen professionele handelen, weet de professionele balans tussen afstand en nabijheid te behouden en kan op basis van eigen analyse waar nodig passend verwijzen naar derden.
De student hanteert verschillende pastorale gesprekstechnieken gericht op geestelijke begeleiding en stelt adequate diagnoses.
De student hanteert het onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en geestelijke begeleiding/pastoraat.
De student levert een actieve bijdrage aan (vernieuwings-)projecten door het doen van praktijkgericht onderzoek naar aanleiding van gesignaleerde vragen of knelpunten, door het vertalen van de resultaten daarvan in praktische aanbevelingen, en door het (i
De student draagt constructief en loyaal-kritisch bij aan het formuleren en behalen van gemeenschappelijke doelen in organisaties en samenwerkingsverbanden en stimuleert hierbij (voor zover van toepassing) de identiteit van de organisatie.
De student schept in een minder geïnstitutionaliseerde of snel veranderende omgeving zelf waar nodig kaders voor de organisatie van het eigen werk (financiën, voorzieningen, relatiebeheer).
De student levert een proactieve en ondernemende bijdrage aan de structurele aspecten van de organisatie, met aandacht en zorg voor personeel, betrokken vrijwilligers, financiën en voorzieningen.
De student kan zorg dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit een (kerkelijke) organisatie, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
De student bevordert brede samenwerking, zowel met professionals als met vrijwilligers, en werkt in teamverband.
De student kan samen werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de (kerkelijke of levensbeschouwelijke) organisatie.
De student is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider heeft en handelt hier ook naar.
De student draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant, integer en dienstbaar leiding aan geloofs-en zingevingsprocessen bij individuen en groepen.
De student kan individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar leiden en begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
De student onderzoekt (veranderingen in) de context van de praktijk waarin hij zijn beroep uitoefent (organisatie, geloofsgemeenschap, wijk), en vertaalt de resultaten in praktische aanbevelingen voor verbetering van die praktijk.
De student heeft een eigen visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening.
De student onderzoekt de eigen beroepspraktijk en/of de voorwaarden voor de eigen beroepsuitoefening en vertaalt de bevindingen in consequenties voor het eigen handelen en dat van andere betrokkenen in deze beroepspraktijk.
De student kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.
De student leest, analyseert en interpreteert vroegchristelijke teksten op theologische en historische wijze.
De student analyseert en interpreteert (historisch én theologisch) een zelf gekozen vroegchristelijke tekst met behulp van secundaire literatuur.
De student maakt onderscheid tussen de historische betekenis van vroegchristelijke teksten en de theologische/ spirituele waarde ervan voor de huidige tijd.
De student beschrijft de waarde van een zelfgekozen vroegchristelijke brontekst voor de huidige tijd én voor de persoonlijke levensbeschouwelijke ontwikkeling.
De student analyseert en interpreteert (historisch én theologisch) een zelf gekozen vroegchristelijke tekst met behulp van secundaire literatuur.
De student beschrijft de waarde van een zelfgekozen vroegchristelijke brontekst voor de huidige tijd én voor de persoonlijke levensbeschouwelijke ontwikkeling.
De student analyseert en interpreteert (historisch én theologisch) een zelf gekozen vroegchristelijke tekst met behulp van secundaire literatuur.
De student beschrijft de waarde van een zelfgekozen vroegchristelijke brontekst voor de huidige tijd én voor de persoonlijke levensbeschouwelijke ontwikkeling.
De student kan enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang verhelderen en verbinden en op basis daa
De student legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze traditie en de actuele situatie.
De student brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en levensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie.
De student reflecteert op en legt verbinding (theoretisch en praktisch) tussen een specifieke religieuze traditie en de huidige cultuur en samenleving.
De student heeft inzicht in de eigen referentiekaders en in die van anderen.
De student duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van een specifieke religieuze traditie.
De student gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden; durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert.
De student verbindt op reflectieve wijze religieuze en/of levensbeschouwelijke gemeenschappen met de ontwikkelingen in de samenleving en zet hen waar nodig aan tot actie.
De student faciliteert een leeromgeving of geeft leeractiviteiten vorm ten behoeve van leer- en vormingsprocessen met religieuze en/of levensbeschouwelijke thema’s.
De student stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering, daarbij gebruik makend van de feedback van hen die begeleid wor-den en andere betrokkenen.
De student toont relativeringsvermogen en kent zijn grenzen.
De student reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
De student is in staat kritisch te reflecteren op religieuze tradities of stromingen, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten.
De student geeft evenwichtig en op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze vorm aan zijn professionele identiteit.
De student toont de volgende kernkwaliteiten: levensbeschouwelijk sensitief; integer en authentiek; enthousiast en overtuigend; communicatief en samenwerkend; verantwoordelijk; reflexief ten aanzien van eigen (geloofs)aannames.
De student formuleert passende gebeden en rituele/liturgische teksten.
De student kiest de juiste communicatie passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie.
De student schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.
De student is in staat een dialoog te voeren waarbij eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden kunnen worden gebracht en toont hierbij respect voor de ander.
De student heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen met specifieke aandacht voor de verhouding tot het transcendente.
De student herkent en hanteert grenzen binnen het eigen professionele handelen, weet de professionele balans tussen afstand en nabijheid te behouden en kan op basis van eigen analyse waar nodig passend verwijzen naar derden.
De student hanteert verschillende pastorale gesprekstechnieken gericht op geestelijke begeleiding en stelt adequate diagnoses.
De student hanteert het onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en geestelijke begeleiding/pastoraat.
De student levert een actieve bijdrage aan (vernieuwings-)projecten door het doen van praktijkgericht onderzoek naar aanleiding van gesignaleerde vragen of knelpunten, door het vertalen van de resultaten daarvan in praktische aanbevelingen, en door het (i
De student draagt constructief en loyaal-kritisch bij aan het formuleren en behalen van gemeenschappelijke doelen in organisaties en samenwerkingsverbanden en stimuleert hierbij (voor zover van toepassing) de identiteit van de organisatie.
De student schept in een minder geïnstitutionaliseerde of snel veranderende omgeving zelf waar nodig kaders voor de organisatie van het eigen werk (financiën, voorzieningen, relatiebeheer).
De student levert een proactieve en ondernemende bijdrage aan de structurele aspecten van de organisatie, met aandacht en zorg voor personeel, betrokken vrijwilligers, financiën en voorzieningen.
De student kan zorg dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit een (kerkelijke) organisatie, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
De student bevordert brede samenwerking, zowel met professionals als met vrijwilligers, en werkt in teamverband.
De student kan samen werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de (kerkelijke of levensbeschouwelijke) organisatie.
De student is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider heeft en handelt hier ook naar.
De student draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant, integer en dienstbaar leiding aan geloofs-en zingevingsprocessen bij individuen en groepen.
De student kan individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar leiden en begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
De student onderzoekt (veranderingen in) de context van de praktijk waarin hij zijn beroep uitoefent (organisatie, geloofsgemeenschap, wijk), en vertaalt de resultaten in praktische aanbevelingen voor verbetering van die praktijk.
De student heeft een eigen visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening.
De student onderzoekt de eigen beroepspraktijk en/of de voorwaarden voor de eigen beroepsuitoefening en vertaalt de bevindingen in consequenties voor het eigen handelen en dat van andere betrokkenen in deze beroepspraktijk.
De student kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.
De student kent de thema's, vragen en verhalen van het Nieuwe Testament en kan die toepassen en actualiseren.
De student herkent nieuwtestamentische thema's in hedendaagse cultuur en muziek.
De student legt een tekst adequaat uit door de richtlijnen van exegese toe te passen.
De student reflecteert op overeenkomsten en verschillen tussen christelijke denominaties en tussen verschillende religies vanuit het spanningsveld tussen openheid en eigenheid/ identiteit.
De student laat zien dat hij/ zij oog heeft voor gevoeligheden in de oecumenische en interreligieuze dialoog
De student formuleert op basis van de bestudeerde literatuur een eigen visie op de oecumenische dialoog én op de interreligieuze dialoog met het oog op (1) de persoonlijke ontwikkeling en (2) de concrete beroepspraktijk.
De student reflecteert op overeenkomsten en verschillen tussen christelijke denominaties en tussen verschillende religies vanuit het spanningsveld tussen openheid en eigenheid/ identiteit.
De student laat zien dat hij/ zij oog heeft voor gevoeligheden in de oecumenische en interreligieuze dialoog
De student formuleert op basis van de bestudeerde literatuur een eigen visie op de oecumenische dialoog én op de interreligieuze dialoog met het oog op (1) de persoonlijke ontwikkeling en (2) de concrete beroepspraktijk.
De student reflecteert op overeenkomsten en verschillen tussen christelijke denominaties en tussen verschillende religies vanuit het spanningsveld tussen openheid en eigenheid/ identiteit.
De student laat zien dat hij/ zij oog heeft voor gevoeligheden in de oecumenische en interreligieuze dialoog
De student formuleert op basis van de bestudeerde literatuur een eigen visie op de oecumenische dialoog én op de interreligieuze dialoog met het oog op (1) de persoonlijke ontwikkeling en (2) de concrete beroepspraktijk.
De student reflecteert op overeenkomsten en verschillen tussen christelijke denominaties en tussen verschillende religies vanuit het spanningsveld tussen openheid en eigenheid/ identiteit.
De student laat zien dat hij/ zij oog heeft voor gevoeligheden in de oecumenische en interreligieuze dialoog
De student formuleert op basis van de bestudeerde literatuur een eigen visie op de oecumenische dialoog én op de interreligieuze dialoog met het oog op (1) de persoonlijke ontwikkeling en (2) de concrete beroepspraktijk.
De student reflecteert op overeenkomsten en verschillen tussen christelijke denominaties en tussen verschillende religies vanuit het spanningsveld tussen openheid en eigenheid/ identiteit.
De student kan enerzijds de bronnen van een specifieke religieuze gemeenschap en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang verhelderen en verbinden en op basis daa
De student legt op methodische wijze verbanden (theoretische en praktische) tussen een specifieke religieuze traditie en de actuele situatie.
De student brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en levensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie.
De student reflecteert op en legt verbinding (theoretisch en praktisch) tussen een specifieke religieuze traditie en de huidige cultuur en samenleving.
De student heeft inzicht in de eigen referentiekaders en in die van anderen.
De student duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van een specifieke religieuze traditie.
De student gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden; durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert.
De student verbindt op reflectieve wijze religieuze en/of levensbeschouwelijke gemeenschappen met de ontwikkelingen in de samenleving en zet hen waar nodig aan tot actie.
De student faciliteert een leeromgeving of geeft leeractiviteiten vorm ten behoeve van leer- en vormingsprocessen met religieuze en/of levensbeschouwelijke thema’s.
De student stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering, daarbij gebruik makend van de feedback van hen die begeleid wor-den en andere betrokkenen.
De student toont relativeringsvermogen en kent zijn grenzen.
De student reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling.
De student is in staat kritisch te reflecteren op religieuze tradities of stromingen, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten.
De student geeft evenwichtig en op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze vorm aan zijn professionele identiteit.
De student toont de volgende kernkwaliteiten: levensbeschouwelijk sensitief; integer en authentiek; enthousiast en overtuigend; communicatief en samenwerkend; verantwoordelijk; reflexief ten aanzien van eigen (geloofs)aannames.
De student formuleert passende gebeden en rituele/liturgische teksten.
De student kiest de juiste communicatie passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie.
De student schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw.
De student is in staat een dialoog te voeren waarbij eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden kunnen worden gebracht en toont hierbij respect voor de ander.
De student heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen met specifieke aandacht voor de verhouding tot het transcendente.
De student herkent en hanteert grenzen binnen het eigen professionele handelen, weet de professionele balans tussen afstand en nabijheid te behouden en kan op basis van eigen analyse waar nodig passend verwijzen naar derden.
De student hanteert verschillende pastorale gesprekstechnieken gericht op geestelijke begeleiding en stelt adequate diagnoses.
De student hanteert het onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en geestelijke begeleiding/pastoraat.
De student levert een actieve bijdrage aan (vernieuwings-)projecten door het doen van praktijkgericht onderzoek naar aanleiding van gesignaleerde vragen of knelpunten, door het vertalen van de resultaten daarvan in praktische aanbevelingen, en door het (i
De student draagt constructief en loyaal-kritisch bij aan het formuleren en behalen van gemeenschappelijke doelen in organisaties en samenwerkingsverbanden en stimuleert hierbij (voor zover van toepassing) de identiteit van de organisatie.
De student schept in een minder geïnstitutionaliseerde of snel veranderende omgeving zelf waar nodig kaders voor de organisatie van het eigen werk (financiën, voorzieningen, relatiebeheer).
De student levert een proactieve en ondernemende bijdrage aan de structurele aspecten van de organisatie, met aandacht en zorg voor personeel, betrokken vrijwilligers, financiën en voorzieningen.
De student kan zorg dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit een (kerkelijke) organisatie, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
De student bevordert brede samenwerking, zowel met professionals als met vrijwilligers, en werkt in teamverband.
De student kan samen werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de (kerkelijke of levensbeschouwelijke) organisatie.
De student is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider heeft en handelt hier ook naar.
De student draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant, integer en dienstbaar leiding aan geloofs-en zingevingsprocessen bij individuen en groepen.
De student kan individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar leiden en begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
De student onderzoekt (veranderingen in) de context van de praktijk waarin hij zijn beroep uitoefent (organisatie, geloofsgemeenschap, wijk), en vertaalt de resultaten in praktische aanbevelingen voor verbetering van die praktijk.
De student heeft een eigen visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening.
De student onderzoekt de eigen beroepspraktijk en/of de voorwaarden voor de eigen beroepsuitoefening en vertaalt de bevindingen in consequenties voor het eigen handelen en dat van andere betrokkenen in deze beroepspraktijk.
De student kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.
De student legt de betekenis van moraaltheologische begrippen en denkbeelden uit en contrasteert diverse zienswijzen.
De student past zijn kennis van zaken met betrekking tot de fundamenten van de moraaltheologie en de moraalprudentie toe op het gebied van menselijke relaties.
De student benoemt de uitgangspunten van de moraaltheologie en beschrijft de actuele katholieke moraalprudentie.
De student vergelijkt standpunten in het moreel gesprek met elkaar en komt tot nieuw gezamenlijk inzicht. De student vat de grote lijnen samen van een individueel proces van inzicht.
De student legt de betekenis van moraaltheologische begrippen en denkbeelden uit en contrasteert diverse zienswijzen.
De student vergelijkt standpunten in het moreel gesprek met elkaar en komt tot nieuw gezamenlijk inzicht. De student vat de grote lijnen samen van een individueel proces van inzicht.
De student legt de betekenis van moraaltheologische begrippen en denkbeelden uit en contrasteert diverse zienswijzen.
De student vergelijkt standpunten in het moreel gesprek met elkaar en komt tot nieuw gezamenlijk inzicht. De student vat de grote lijnen samen van een individueel proces van inzicht.
De student legt de betekenis van moraaltheologische begrippen en denkbeelden uit en contrasteert diverse zienswijzen.
De student vergelijkt standpunten in het moreel gesprek met elkaar en komt tot nieuw gezamenlijk inzicht. De student vat de grote lijnen samen van een individueel proces van inzicht.
De student past zijn kennis van zaken met betrekking tot de fundamenten van de moraaltheologie en de moraalprudentie toe op het gebied van menselijke relaties.
De student vergelijkt standpunten in het moreel gesprek met elkaar en komt tot nieuw gezamenlijk inzicht. De student vat de grote lijnen samen van een individueel proces van inzicht.
Student kan door onderwijs of literatuur aangereikte kennis correct en adequaat reproduceren, in eigen woorden samenvatten, en in nieuwe contexten toepassen.
De student beschikt over kennis van de centrale thema�s, concepten en theorie�n in het canoniek recht.
De student legt uit welke rol schuld en vergeving spelen in de christelijke visie op God.
De student laat aan de hand van meerdere theologische bronnen zien hoe de christelijke visie op God samenhangt met de uiteindelijke visie op Jezus.
De student formuleert met betrekking tot de christelijke visie op schuld en vergeving twee of drie kritische vragen en gaat met behulp van theologische literatuur op zoek naar antwoorden.
De student neemt een afgewogen standpunt ten opzichte van de christelijke visie op God en formuleert zijn of haar eigen visie op schuld en vergeving.
De student legt uit welke rol schuld en vergeving spelen in de christelijke visie op God.
De student is in staat historische bronnen te gebruiken en correct te citeren. De student parafraseert historische bronnen en secundaire literatuur en interpreteert deze op een historisch verantwoorde manier.
De student kan feiten van meningen scheiden.
De student kent de verschillende betekenissen van 'hermeneutiek'.
De student benoemt de betekenis van hermeneutiek voor de beroepen waarvoor wordt opgeleid.
De student past de methoden van hermeneutiek toe en kent de filosofische achtergrond van de methoden.
De student reflecteert op zichzelf in relatie tot tradities die de inhouden van de opleiding bepalen. Met andere woorden: de student ontwikkelt de hermeneutische competentie.
De student reflecteert op zichzelf in relatie tot tradities die de inhouden van de opleiding bepalen. Met andere woorden: de student ontwikkelt de hermeneutische competentie.
De student reflecteert op zichzelf in relatie tot tradities die de inhouden van de opleiding bepalen. Met andere woorden: de student ontwikkelt de hermeneutische competentie.
De student benoemt de betekenis van hermeneutiek voor de beroepen waarvoor wordt opgeleid.
In het vierde jaar van de opleiding is alles er op gericht dat de student daadwerkelijk kan starten in het beroep waartoe wordt opgeleid. De student toont aan dat hij zelfstandig kan opereren binnen het beroepenveld en laat zien dat hij op bachelor niveau de daarbij behorende taken kan uitvoeren.
Studiejaar 2025-2026
Periode 1
De student interpreteert complexe situaties op basis van filosofische reflectie.
De student onderbouwt zijn/haar visie met filosofische argumenten
De student formuleert wijsgerige vragen aangaande hermeneutiek en interpretatie, goed en kwaad, zin of betekenis, vrije wil en identiteit.
De student interpreteert complexe situaties op basis van filosofische reflectie.
De student maakt onderscheid maken tussen interne en externe kritiek.
De student stemt filosofische reflectie af op verschillende gesprekspartners, dus filosofeert met kinderen en adolescenten, bewoners van de straat, mensen in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld militairen die uitgezonden zijn, mensen in penitentiaire i
De student formuleert wijsgerige vragen aangaande hermeneutiek en interpretatie, goed en kwaad, zin of betekenis, vrije wil en identiteit.
De student ontwikkelt (onderzoeks)vragen op basis van filosofische reflectie.
Is in staat om enerzijds de bronnen van de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarva
Is in staat om vanuit de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit op een bewuste, doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering.
Is in staat om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen, organisaties en in netwerken, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal, waar van toepassing ook in de specifieke context van een viering of ritueel.
Is in staat om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties.
Is in staat om zorg te dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit de rooms-katholieke kerk, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
Is in staat om samen te werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de rooms-katholieke kerk.
Is in staat om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar te leiden en te begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
Is in staat om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.
Is in staat om enerzijds de bronnen van de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarva
Is in staat om vanuit de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit op een bewuste, doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering.
Is in staat om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen, organisaties en in netwerken, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal, waar van toepassing ook in de specifieke context van een viering of ritueel.
Is in staat om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties.
Is in staat om zorg te dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit de rooms-katholieke kerk, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
Is in staat om samen te werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de rooms-katholieke kerk.
Is in staat om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar te leiden en te begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
Is in staat om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.
De student herkent en beschrijft een theologisch thema dat hij aantreft in zijn stagepraktijk.
De student schrijft een theologisch exposé over het thema.
De student formuleert op basis van zijn theologisch exposé voor de stagepraktijk bruikbare antwoorden op de theologische vragen die hij eerder heeft geformuleerd
De student reflecteert op de eigen theologische positie.
De student formuleert op basis van zijn theologisch exposé voor de stagepraktijk bruikbare antwoorden op de theologische vragen die hij eerder heeft geformuleerd
De student werkt het thema op basis een onderzoekje onder de doelgroep uit tot een aantal theologische vragen.
Is in staat om enerzijds de bronnen van de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te verhelderen en te verbinden en op basis daarva
Is in staat om vanuit de rooms-katholieke traditie en/of organisatie en/of de eigen spiritualiteit op een bewuste, doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering.
Is in staat om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen, organisaties en in netwerken, zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal, waar van toepassing ook in de specifieke context van een viering of ritueel.
Is in staat om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties.
Is in staat om zorg te dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit de rooms-katholieke kerk, instelling en ook in meer dynamische contexten waaronder in vrijgevestigde praktijken.
Is in staat om samen te werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de rooms-katholieke kerk.
Is in staat om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen, (geloofs)gemeenschappen en organisaties dienstbaar te leiden en te begeleiden op religieus en/of levensbeschouwelijk gebied, gericht op doelen die samenhangen met identiteit.
Is in staat om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruikmaking van praktijkgericht onderzoek.