De student beschrijft, onder andere door middel van het geven van voorbeelden, de multidimensionele begrippen religie, zingeving, levensvragen/ zingevingsvragen, symbolen, metaforen en rituelen.
De student weet wat symbolisch en metaforisch taalgebruik is.
De student herkent symbolisch en metaforisch taalgebruik in zingevingsverhalen
De student is in staat en bereid zijn/ haar eigen manier van kijken naar religie en zingeving bespreekbaar te maken.
De student beschrijft diverse praktijken van geestelijk leven en reflecteert op wat de kennismaking hiermee doet met zijn eigen spirituele ontwikkeling.
De student reflecteert in een leerverslag op de verbanden tussen de verschillende onderdelen van de minor en op wat de minor betekent voor zijn toekomstige beroepspraktijk
De student reflecteert in een leerverslag op de verbanden tussen de verschillende onderdelen van de minor en op wat de minor betekent voor zijn toekomstige beroepspraktijk
De student kan de levensvragen rond lijden, eindigheid en over ‘goed en kwaad’ (al of niet verbonden met een specifieke religie) herkennen en benoemen in beeldende kunst, literatuur, film en muziek.
De student kan uit diverse kunstvormen putten om d
De student kan diverse kunstuitingen analyseren op niveau van inhoud en betekenis t.a.v. levensvragen rond ‘lijden’, ‘eindigheid’ en ‘goed en kwaad’.
De student kan kunstuitingen op diverse manieren gebruiken en inzetten in zijn beroepspraktijk ten behoeve van bezinning en verheldering.
De student kan verhelderen wat kunstuitingen voor betekenis hebben in zijn beroepspraktijk.
De student kan uiteenze
De student beschrijft de multidimensionele begrippen religie, zingeving en spiritualiteit aan de hand van voorbeelden uit verhaaltradities, literatuur, kunst, het persoonlijk leven en de beroepspraktijk.
De student benadert verhalen via methodes die zijn ontwikkeld door zinsvragen Propp, Drewermann, Campbell, Fromm, Bal
De student leert enkele kernteksten uit grote verhaaltradities binnen het Christendom, Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme lezen en bevragen met oog op de vraag naar zin en betekenis. Daarnaast lezen we teksten uit andere tradities als de native americans en
De student herkent symbolen, metaforen en beeldspraak in verhalen als (mogelijke) verschijningsvorm van (verborgen) zingevingsvragen, spirituele behoeftes en processen van betekenisgeving.
De student herkent en geeft woorden aan de (verborgen) religieuze, existentiële en spirituele dimensie in verhaaltradities, en in vervolg hiervan in het bestaan in het algemeen.
Levensverhalen lees je als bron voor begeleiding (Ganzevoort en Menke)
De student benadert verhalen via methodes die zijn ontwikkeld door zinsvragen Propp, Drewermann, Campbell, Fromm, Bal
De student bent in staat deze symbolen, metaforen en beeldspraak in te zetten in gesprekken over zingeving en spiritualiteit met cliënten/ patiënten/ leerlingen.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student past een model van zingevingsdiagnostiek toe in het gesprek met cliënten of patiënten.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student beheerst een aantal elementaire gesprekstechnieken.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student heeft het eigen zingevingssysteem ter beschikking en is in staat dit zinvol in te zetten in het gesprek met cliënten of patiënten.
De student beschrijft, onder andere door middel van het geven van voorbeelden, de multidimensionele begrippen religie, zingeving, levensvragen/ zingevingsvragen, symbolen, metaforen en rituelen.
De student weet wat symbolisch en metaforisch taalgebruik is.
De student herkent symbolisch en metaforisch taalgebruik in zingevingsverhalen
De student is in staat en bereid zijn/ haar eigen manier van kijken naar religie en zingeving bespreekbaar te maken.
De student beschrijft diverse praktijken van geestelijk leven en reflecteert op wat de kennismaking hiermee doet met zijn eigen spirituele ontwikkeling.
De student reflecteert in een leerverslag op de verbanden tussen de verschillende onderdelen van de minor en op wat de minor betekent voor zijn toekomstige beroepspraktijk
De student reflecteert in een leerverslag op de verbanden tussen de verschillende onderdelen van de minor en op wat de minor betekent voor zijn toekomstige beroepspraktijk
De student kan de levensvragen rond lijden, eindigheid en over ‘goed en kwaad’ (al of niet verbonden met een specifieke religie) herkennen en benoemen in beeldende kunst, literatuur, film en muziek.
De student kan uit diverse kunstvormen putten om d
De student kan diverse kunstuitingen analyseren op niveau van inhoud en betekenis t.a.v. levensvragen rond ‘lijden’, ‘eindigheid’ en ‘goed en kwaad’.
De student kan kunstuitingen op diverse manieren gebruiken en inzetten in zijn beroepspraktijk ten behoeve van bezinning en verheldering.
De student kan verhelderen wat kunstuitingen voor betekenis hebben in zijn beroepspraktijk.
De student kan uiteenze
De student beschrijft de multidimensionele begrippen religie, zingeving en spiritualiteit aan de hand van voorbeelden uit verhaaltradities, literatuur, kunst, het persoonlijk leven en de beroepspraktijk.
De student benadert verhalen via methodes die zijn ontwikkeld door zinsvragen Propp, Drewermann, Campbell, Fromm, Bal
De student leert enkele kernteksten uit grote verhaaltradities binnen het Christendom, Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme lezen en bevragen met oog op de vraag naar zin en betekenis. Daarnaast lezen we teksten uit andere tradities als de native americans en
De student herkent symbolen, metaforen en beeldspraak in verhalen als (mogelijke) verschijningsvorm van (verborgen) zingevingsvragen, spirituele behoeftes en processen van betekenisgeving.
De student herkent en geeft woorden aan de (verborgen) religieuze, existentiële en spirituele dimensie in verhaaltradities, en in vervolg hiervan in het bestaan in het algemeen.
Levensverhalen lees je als bron voor begeleiding (Ganzevoort en Menke)
De student benadert verhalen via methodes die zijn ontwikkeld door zinsvragen Propp, Drewermann, Campbell, Fromm, Bal
De student bent in staat deze symbolen, metaforen en beeldspraak in te zetten in gesprekken over zingeving en spiritualiteit met cliënten/ patiënten/ leerlingen.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student past een model van zingevingsdiagnostiek toe in het gesprek met cliënten of patiënten.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student beheerst een aantal elementaire gesprekstechnieken.
De student analyseert de beroepspraktijk waarvoor zijn wordt opgeleid op religieuze en zingevingsthema’s: wanneer komt zingeving aan de orde, hoe worden de vragen naar zin gearticuleerd, hoe speelt religie daarbij een rol?
De student heeft het eigen zingevingssysteem ter beschikking en is in staat dit zinvol in te zetten in het gesprek met cliënten of patiënten.
Klik op de gekleurde bolletjes bovenaan de pagina om te zien waar deze eindkwalificatie/kennisdomein/etc wordt getoetst in het programma. Klik vervolgens in het programma naast de cursustitel om te zien met behulp van welke leerdoelen/indicatoren deze in de cursus wordt getoetst. In het programma wordt met een afkorting de toetsvorm aangeduid. Ga met de muis over de afkorting om te zien waar deze voor staat. Meer gedetailleerde informatie over een cursus is te vinden door te klikken op de cursustitel.
Klots-schema
Bij elkaar geeft de digitale studiegids de samenhang weer van Eind(K)walificaties, (L)eerdoelen, (O)nderwijseenheden, (T)oets en (S)tudielast (het zg. 'KLOTS-schema').